Index   Back Top Print

[ AR  - BE  - DE  - EN  - ES  - FR  - HU  - IT  - NL  - PL  - PT  - RU  - SL  - ZH_CN  - ZH_TW ]

APOSTOLISCHE EXHORTATIE

EVANGELII GAUDIUM

VAN DE HEILIGE VADER
FRANCISCUS
AAN DE BISSCHOPPEN
AAN DE PRIESTERS EN DIAKENS
AAN DE GODGEWIJDE PERSONEN
EN AAN DE LEKENGELOVIGEN
OVER
DE VERKONDIGING VAN HET EVANGELIE
IN DE WERELD VAN VANDAAG

Inhoudsopgave

DE VREUGDE VAN HET EVANGELIE [1] 

I. Vreugde die wordt vernieuwd en meegedeeld [2-8]
II. De zoete en sterkende vreugde van het evangeliseren [9-13]
Een eeuwige nieuwheid [11-13]
III. De nieuwe evangelisatie voor het doorgeven van het geloof [14-18]
Doel en beperkingen van deze exhortatie [16-18]

HOOFDSTUK EEN
DE MISSIONAIRE VERANDERING VAN DE KERK

I. Een Kerk die erop uitgaat [20-24]
Het initiatief nemen, zich erbij laten betrekken, begeleiden, vrucht voortbrengen en feest vieren [24]
II. De pastoraal in een nieuwe opzet [25-33]
Een kerkelijke vernieuwing die niet mag worden uitgesteld [27-33]
III. Vanuit de kern van het Evangelie [34-39]
IV. De zending die gestalte krijgt in de menselijke beperkingen [40-45]
V. Een moeder met een open hart [46-49]

HOOFDSTUK TWEE
IN DE CRISIS VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK ENGAGEMENT

I. Enkele uitdagingen van de huidige wereld [52-75]
Nee tegen een economie van de uitsluiting [53-54]
Nee tegen de nieuwe verafgoding van het geld [55-56]
Nee tegen geld dat heerst in plaats van te dienen [57-58]
Nee tegen ongelijkheid die geweld voortbrengt [59-60]
Enkele culturele uitdagingen [61-67]
Uitdagingen van de inculturatie van het geloof [68-70]
Uitdagingen van de stadculturen [71-75]

II. Verleidingen van hen die pastoraal werkzaam zijn [76-109]
Ja tegen de uitdaging van een missionaire spiritualiteit [78-80]
Nee tegen egoïstische inertie [81-83]
Nee tegen onvruchtbaar pessimisme [84-86]
Ja tegen de nieuwe betrekkingen, door Jezus Christus in het leven geroepen [87-92]
Nee tegen een geestelijke wereldse gezindheid [93-97]
Nee tegen de oorlog onder ons [98-101]
Andere kerkelijke uitdagingen [102-109]

HOOFDSTUK DRIE
DE VERKONDIGING VAN HET EVANGELIE

I. Heel het volk van God verkondigt het Evangelie [111-134]
Een volk voor allen [112-114]
Een volk met veel gezichten [115-118]
Wij zijn allen missionaire leerlingen [119-121]
De evangeliserende kracht van de volksvroomheid [122-126]
Van persoon tot persoon [127-129]
Charisma’s ten dienste van de evangeliserende gemeenschap [130-131]
Cultuur, denken en opvoeding [132-134]

II. De homilie [135-144]
De liturgische context [137-138]
Het gesprek van een moeder [139-141]
Woorden die het hart doen ontvlammen [142-144]
III. De voorbereiding van de prediking [145-159]
De eredienst van de waarheid [146-148]
De verpersoonlijking van het Woord [149-151]
De geestelijke lezing [152-153]
Luisterend naar het volk [154-155]
Pedagogische instrumenten [156-159]

IV. Een evangelisatie voor de verdieping van het kerygma 160-175]
Een kerygmatische en mystagogische catechese [163-168]
De persoonlijke begeleiding van de groeiprocessen [169-173]
Rondom het Woord van God [174-175]

HOOFDSTUK VIER
DE SOCIALE DIMENSIE VAN DE EVANGELISATIE

I. Gemeenschappelijke, maatschappelijke en sociale gevolgen van het kerygma [177-185]
Geloofsbelijdenis en sociaal engagement [178-179]
Het Rijk dat ons roept [180-181]
Het onderricht van de Kerk betreffende maatschappelijke kwesties [182-185]

II. Integratie van de armen in de maatschappij [186-216]
Verenigd met God horen wij een kreet [187-192]
Trouw aan het Evangelie om niet tevergeefs te lopen [193-196]
De bevoorrechte plaats van de armen in het Volk van God [197-201]
Economie en verdeling van de inkomsten [202-208]
Zorg hebben voor de broosheid [209-216]

III. Het algemeen welzijn en de maatschappelijke vrede [217-237]
Tijd gaat boven ruimte [222-225]
De eenheid gaat boven het conflict [226-230]
De werkelijkheid is belangrijker dan het idee [231-233]
Het geheel gaat boven het deel [234-237]

IV. De sociale dialoog als bijdrage aan de vrede [238-258]
De dialoog tussen geloof, rede en wetenschappen [242-243]
De oecumenische dialoog [244-246]
De relaties met het jodendom [247-249]
De interreligieuze dialoog [250-254]
De sociale dialoog in een context van godsdienstvrijheid [255-258]

HOOFDSTUK VIJF
VERKONDIGERS VAN HET EVANGELIE MET GEESTKRACHT

I. Motivaties voor een hernieuwde missionaire impuls [262-283]
De persoonlijke ontmoeting met de liefde van Jezus die ons redt [264-267]
Het geestelijk genoegen volk te zijn [268-274]
Het mysterieuze handelen van de Verrezene en van zijn Geest [275-280]
De missionaire kracht van de voorspraak [281-283]

II. Maria, de moeder van de evangelisatie [284-288]
De gave van Jezus aan zijn volk [285-286]
De Ster van de nieuwe evangelisatie [287-288]

 

 

1. De vreugde van het evangelie vervult het hart en het hele leven van hen die Jezus ontmoeten. Zij die zich laten redden door Hem, worden bevrijd van de zonde, de treurigheid, de innerlijke leegte, het isolement. Met Jezus Christus wordt de vreugde altijd geboren en herboren. In deze exhortatie wil ik mij richten tot de christengelovigen om hen uit te nodigen tot een nieuwe fase in de evangelisatie die door deze vreugde wordt gekenmerkt, en wegen wijzen voor de tocht van de Kerk in de komende jaren.

I. Vreugde die wordt vernieuwd en meegedeeld

2. Het grote gevaar van de huidige wereld, met haar veelsoortig en overstelpend aanbod aan consumptieartikelen, is een individualistische treurigheid die voortkomt uit een gemakzuchtig en hebzuchtig hart, uit een ziekelijk zoeken naar oppervlakkige genoegens, uit een geïsoleerd geweten. Wanneer het innerlijk leven zich opsluit in eigen belangen, is er geen ruimte meer voor de ander, komen de armen niet meer binnen, luistert men niet meer naar de stem van God, geniet men niet meer van de zoete vreugde van zijn liefde, leeft niet meer het enthousiasme van het goede te doen. Ook de gelovigen lopen dit zekere en voortdurende gevaar. Velen vervallen hiertoe en veranderen in rancuneuze, ontevreden, levenloze personen. Dit is niet de keuze voor een waardig en vol leven, dit is niet wat God voor ons wenst, dit is niet het leven in de Geest dat opwelt uit het hart van de verrezen Christus.

3. Ik nodig iedere christen uit, waar hij ook is en in welke situatie hij zich ook bevindt, vandaag nog zijn persoonlijke ontmoeting met Jezus Christus te hernieuwen of minstens de beslissing te nemen zich door Hem te laten ontmoeten, dit elke dag te doen, zonder ophouden. Er is geen reden waarom iemand kan denken dat deze uitnodiging niet voor hem is, omdat “niemand is uitgesloten van de vreugde die door de Heer is gebracht”.1 De Heer stelt niet iemand teleur die dit waagt, en wanneer iemand een kleine stap naar Jezus toe doet, ontdekt hij dat Hij reeds met open armen op zijn komst wachtte. Dit is het ogenblik om tot Jezus Christus te zeggen: “Heer, ik heb mij laten misleiden, op duizend manieren ben ik van uw liefde weggevlucht, maar ik ben hier weer om mijn verbond met U te hernieuwen. Ik heb U nodig. Bevrijd mij opnieuw, Heer, neem mij nogmaals op in uw verlossende armen”. Het doet ons zo goed naar Hem terug te keren, wanneer wij verloren zijn! Ik benadruk het nogmaals: God wordt nooit moe te vergeven, wij zijn het die moe worden om een beroep te doen op zijn barmhartigheid. Hij die ons heeft uitgenodigd te vergeven, “zeventig maal zevenmaal” (Mat. 18, 22), geeft ons het voorbeeld: Hij vergeeft zeventig maal zevenmaal. Hij neemt ons op zijn schouders telkens opnieuw, de ene na de andere keer. Niemand zal ons de waardigheid kunnen ontnemen die deze oneindige en onwankelbare liefde ons verleent. Hij maakt het ons mogelijk het hoofd op te richten en opnieuw te beginnen, met een tederheid die ons nooit teleur stelt en voor ons altijd weer de vreugde kan herstellen. Laten wij niet wegvluchten van de verrijzenis van Jezus, laten wij ons nooit gewonnen geven, wat er ook gebeurt. Moge niets sterker zijn dan zijn leven dat ons voortdrijft!

4. De boeken van het Oude Testament hadden de vreugde van het heil voorzegd, die in Messiaanse tijden overvloedig zou worden. De profeet Jesaja richt zich tot de verwachte Messias en begroet hem jubelend: “Uitbundig laat Gij hen juichen, en overstelpt hen met vreugde” (9, 2). En hij bemoedigt de inwoners van Sion om Hem met gezangen te ontvangen: “Juicht en jubelt!” (12, 6). De profeet nodigt degene die Hem reeds aan de horizon heeft gezien, uit om boodschapper te worden voor de anderen: “Klim op een hoge berg, met uw boodschap van vreugde, gij Sion, verhef met kracht uw stem, gij Jeruzalem, bode van vreugde” (40, 9). De hele schepping neemt deel aan deze vreugde van het heil: “Juicht, hemelen! Aarde, jubel! Breekt uit in gejuich, gij bergen; want Jahwe heeft zijn volk bemoedigd, en zich over zijn ongelukkigen erbarmd” (49, 13). Wanneer Zacharias de dag van de Heer ziet, nodigt hij ertoe uit om de Koning die komt “in nederigheid en rijdend op een ezel”, toe te juichen: “Jubel luid, gij dochter Sion, juich, gij dochter Jeruzalem. Zie uw koning komt tot u, rechtvaardig en zegevierend!” (Zach. 9, 9).

Maar de meest aanstekelijke uitnodiging is misschien nog die van de profeet Sefanja, die ons God zelf laat zien als een stralend middelpunt van feest en vreugde die aan zijn volk deze heilbrengende kreet wil meedelen. Deze tekst opnieuw lezen vervult mij van leven: Jahwe, uw God, is binnen uw muren, een reddende held. Hij zal opgetogen zijn van blijdschap om u en zijn liefde opnieuw laten blijken. Luidkeels roept Hij zijn vreugde om u uit” (Sef. 3, 17).

Het is de vreugde die men beleeft te midden van de kleine dingen van het dagelijkse leven, als antwoord op de liefdevolle uitnodiging van God, onze Vader: “Mijn zoon, doe uzelf tegoed, zoveel als gij kunt ... Laat een gelukkige dag u niet ontsnappen” (Sir. 14, 11.14). Hoeveel vaderlijke tederheid voelt men achter deze woorden!

5. Het evangelie, waar het kruis van Christus roemrijk straalt, nodigt met aandrang uit tot vreugde. Enkele voorbeelden zijn voldoende: “Verheug u” is de groet van de engel tot Maria (Luc. 1, 28). Het bezoek van Maria aan Elisabeth maakt dat Johannes van vreugde opspringt in de schoot van zijn moeder (vgl. Luc. 1, 41). In haar lied verkondigt Maria: “Van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder” (Luc. 1, 47). Wanneer Jezus zijn dienstwerk begint, roept Johannes uit: “Zo nu is mijn vreugde en ze is volkomen” (Joh. 3, 29). Jezus zelf “jubelde het uit, vervuld van de Heilige Geest” (Luc. 10, 21). Zijn boodschap is een bron van vreugde: “Dit zeg ik u, opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden” (Joh. 15, 11). Onze christelijke vreugde ontspringt aan de bron van zijn overstromend hart. Hij belooft zijn leerlingen: “Gij zult bedroefd zijn, maar uw droefenis zal in vreugde verkeren” (Joh. 16, 20). En hij houdt aan: “Wanneer ik u zal weerzien, zal uw hart zich verheugen en uw vreugde zal niemand u kunnen ontnemen” (Joh. 16, 22). Vervolgens “waren zij vervuld van vreugde” (Joh. 20, 20), toen zij Hem verrezen zagen. Het boek Handelingen van de apostelen vertelt dat in de eerste gemeente “zij samen hun voedsel in blijdschap genoten” (Hand. 2, 46). Waar de leerlingen voorbijkwamen “ontstond grote vreugde” (8, 8) en zij “waren vervuld van vreugde” (13, 52) te midden van de vervolging.

Een pas gedoopte eunuch “zette vol blijdschap zijn reis voort” (8, 39) en de gevangenbewaarder was “verheugd, omdat hij met heel zijn gezin nu in God geloofde” (16, 34). Waarom zullen wij ook niet met deze stroom van vreugde meegaan?

6. Er zijn christenen die de levensstijl van een Veertigdagentijd zonder Pasen gekozen lijken te hebben. Ik weet wel dat de vreugde niet op dezelfde wijze beleefd wordt in alle, soms zeer moeilijke fases en omstandigheden van het leven. Zij past zich aan en verandert en is er altijd, al is het maar als een straal licht die voortkomt uit de persoonlijke zekerheid oneindig bemind te worden, wat er ook aan de hand is. Ik begrijp de mensen die neigen tot droefheid door de grote moeilijkheden waaronder zij moeten lijden, maar beetje bij beetje moeten we het toelaten dat de vreugde van het geloof begint te ontwaken, zoals een stil, maar vast vertrouwen, ook te midden van de ergste nood: “Geluk bleef verre van mij, wat welstand is wist ik niet meer ... Ik prent mij desondanks in – dat geeft mij hoop –: Zonder einde is Jahwe’s genade, onuitputtelijk is zijn erbarmen. Uw grote trouw is iedere morgen weer nieuw. ... Goed is het, in stilte, op redding van Jahwe te wachten” (Klaagliederen 3, 17.21-23.26).

7. Vaak komen we in de verleiding om uitvluchten en bezwaren te vinden, alsof er talloze voorwaarden zouden moeten zijn, opdat vreugde mogelijk is. Dit gebeurt, omdat “de technologische maatschappij de mogelijkheden van genot heeft kunnen vermenigvuldigen, maar zij er moeilijk in slaagt vreugde te verschaffen”.2 Ik kan zeggen dat de mooiste en meest spontane vreugde die ik in de loop van mijn leven heb gezien, die van zeer arme mensen is die weinig hebben om zich aan vast te klampen. Ik herinner mij ook de echte vreugde van mensen die ook te midden van grote beroepsmatige verplichtingen een gelovig, edelmoedig en eenvoudig hart hebben weten te bewaren. Op verschillende wijzen put deze vreugde uit de steeds grotere bron van liefde van God, die zich ons in Jezus Christus heeft geopenbaard. Ik zal niet moe worden de woorden van Benedictus XVI te herhalen die ons naar het middelpunt van het evangelie voeren: “Aan het begin van het christen-zijn staat niet een ethische beslissing of hoogstaand idee, maar de ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon, die ons leven een nieuwe horizon en daarmee de beslissende richting geeft”.3

8. Alleen dankzij deze ontmoeting – of hernieuwde ontmoeting – met de liefde van God, die verandert in gelukkige vriendschap, worden wij bevrijd van ons smalle, geïsoleerd bewustzijn en van het op ons zelf betrokken zijn. Het lukt ons ten volle menselijk te zijn, wanneer wij God toestaan ons boven onszelf uit te tillen om ons meest ware wezen te bereiken. Daar ligt de bron van elk evangeliserend werken. Immers, als iemand deze liefde die hem de zin van het leven teruggeeft, heeft aangenomen, hoe kan hij dan het verlangen bedwingen om het anderen mee te delen?

II DE ZOETE EN TROOSTVOLLE VREUGDE VAN HET EVANGELISEREN

9. Het goede wil zich altijd meedelen. Iedere authentieke ervaring van waarheid en schoonheid zoekt uit zichzelf haar verspreiding, en iedere persoon die een diepe bevrijding beleeft, krijgt een grotere gevoeligheid voor de noden van anderen. Door zich mee te delen schiet het goede wortel en ontwikkelt het zich. Daarom is er voor wie waardig en ten volle wenst te leven, geen andere weg dan de ander te erkennen en zijn welzijn te zoeken. Enkele uitdrukkingen van de heilige Paulus zouden ons dan ook niet moeten verbazen: “De liefde van Christus laat ons geen rust” (2 Kor. 5, 14); “Wee mij, als ik het evangelie niet verkondig” (1 Kor. 9, 16).

10. Het voorstel is om te leven op een hoger niveau, maar niet minder intens: “Het leven wordt sterker door het te geven en het verzwakt in isolement en gemak. Immers, degenen die het meest de mogelijkheden van het leven uitbuiten, zijn zij die de veilige oever verlaten en hartstocht opvatten voor de zending om de anderen het leven mee te delen”.4 Wanneer de Kerk oproept tot evangeliserende inzet, doet zij niets anders dan christenen te wijzen op de ware dynamiek van de persoonlijke verwezenlijking: “Hier ontdekken wij een andere, diepe wet van de werkelijkheid: het leven groeit en rijpt in de mate waarin wij het geven voor het leven van anderen. Dit is uiteindelijk de zending”.5 Dientengevolge zou een verkondiger van het evangelie niet steeds een gezicht moeten tonen, alsof hij van een begrafenis kwam. Laten wij het vuur weer terugkrijgen en aanwakkeren, “de zoete en versterkende vreugde te evangeliseren, ook wanneer wij moeten zaaien in tranen [...] Moge de nu eens angstige, dan weer hoopvol zoekende wereld van onze tijd de Blijde Boodschap ontvangen. Niet van bedroefde, ontmoedigde, ongeduldige en angstige verkondigers van het evangelie, maar van dienaren van het evangelie wier leven vurigheid uitstraalt, die als eersten in zichzelf de vreugde van Christus hebben ontvangen”.6

Een eeuwige nieuwheid

11. Een vernieuwde boodschap biedt aan de gelovigen, ook aan hen die lauw en niet praktiserend zijn, een nieuwe vreugde in het geloof en een evangeliserende vruchtbaarheid. In werkelijkheid is de kern en het wezen ervan altijd hetzelfde: de God die zijn geweldige liefde heeft geopenbaard in de gestorven en verrezen Christus. Hij maakt zijn gelovigen altijd nieuw, hoe oud zij ook zijn, “zij hernieuwen hun kracht en slaan hun vleugels als adelaars uit; zij lopen en worden niet moe, zij rennen en raken niet uitgeput” (Jes. 40, 31). Christus is het “eeuwig evangelie” (Apok. 14, 6) en Hij is “dezelfde gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid” (Heb. 13, 8), maar zijn rijkdom en zijn schoonheid zijn onuitputtelijk. Hij is altijd jong en een voortdurende bron van nieuwheid. De Kerk houdt niet op zich te verbazen over “de onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis” (Rom. 11, 33). De heilige Johannes van het Kruis zei: “Dit struikgewas van Gods wijsheid en kennis is zo diep en immens dat, hoewel de ziel hiervan weet, zij steeds dieper erin kan doordringen”.7 Of ook, zoals de heilige Ireneüs zei: “[Christus] heeft bij zijn komst iedere nieuwheid gebracht”.8 Hij kan met zijn nieuwheid altijd ons leven en onze gemeenschap vernieuwen en ook al maakt de christelijke boodschap donkere tijden en kerkelijke zwakten door, zij veroudert nooit. Jezus Christus kan ook de saaie schema’s doorbreken waarin wij hem menen te kunnen opsluiten, en Hij verrast ons met zijn voortdurende, goddelijke creativiteit. Telkens wanneer wij trachten naar de bron terug te keren en de oorspronkelijke frisheid van het evangelie terug te krijgen, verschijnen er nieuwe wegen, creatieve methoden, andere uitdrukkingsvormen, meer welsprekende tekenen, woorden die vol zijn van een vernieuwde betekenis voor de huidige wereld. In werkelijkheid is iedere authentieke evangeliserende activiteit altijd “nieuw”.

12. Hoewel deze zending van ons een edelmoedige inzet vraagt, zou het verkeerd zijn haar te verstaan als een heroïsche persoonlijke taak, aangezien het vóór alles Zijn werk is, dat uitgaat boven wat wij kunnen ontdekken en verstaan. Jezus is “de eerste en de grootste verkondiger van het evangelie”.9 Bij iedere vorm van evangelisatie komt God altijd op de eerste plaats, die ons heeft willen roepen om met Hem mee te werken en ons heeft willen stimuleren met de kracht van zijn Geest. De ware nieuwheid is die welke God zelf op mysterieuze wijze tot stand wil brengen, die Hij ingeeft, die Hij teweegbrengt, die Hij richting geeft en op duizend wijzen begeleidt. In heel het leven van de Kerk moet men altijd laten zien dat het initiatief van God komt, dat “Hij ons het eerst heeft liefgehad” (1 Joh. 4, 19) en dat “God alleen de wasdom geeft” (1 Kor. 3, 7). Deze overtuiging staat het ons toe de vreugde te bewaren te midden van een zo veeleisende en uitdagende taak die ons leven geheel in beslag neemt. Zij vraagt alles van ons, maar tegelijkertijd geeft zij ons alles.

13. Wij zouden het nieuwe van deze zending ook niet mogen verstaan als een ontworteling, als een vergeten van de levende geschiedenis die ons opneemt en ons voorwaarts drijft. De herinnering is een dimensie van ons geloof die wij “deuteronomisch” zouden kunnen noemen, naar analogie van de herinnering van Israël. Jezus laat ons de eucharistie na als dagelijkse herinnering van de Kerk die ons steeds meer binnenleidt in het Paasgeheim (vgl. Luc. 22, 19). De evangeliserende vreugde straalt altijd op de achtergrond van de dankbare herinnering: het is een genade waar wij om moeten vragen. De apostelen vergaten nooit het ogenblik waarop Jezus hun hart raakte: “Het was ongeveer het tiende uur” (Joh. 1, 39). Samen met Jezus houdt de herinnering ons een ware “menigte getuigen” (Heb. 12, 1) voor. Onder hen onderscheiden zich enkele personen die op een bijzondere wijze een bijzondere invloed hebben gehad om onze gelovige vreugde te doen ontkiemen: “Gedenkt uw leiders, die u het eerst het woord van God verkondigd hebben” (Heb. 13, 7). Soms betreft het eenvoudige personen, die dichtbij zijn en ons hebben ingewijd in het geloofsleven: “Uw ongeveinsd geloof komt mij voor de geest, dat geloof dat eerst uw grootmoeder Loïs en uw moeder Eunike bezield heeft” (2 Tim. 1, 5). Een gelovige is fundamenteel “iemand die herinnert”.

III DE NIEUWE EVANGELISATIE VOOR HET DOORGEVEN VAN HET GELOOF

14. Luisterend naar de Geest, die ons helpt gemeenschappelijk de tekenen van de tijd te herkennen, heeft men van 7 tot 28 oktober 2012 de 13e Algemene Vergadering van de Bisschoppensynode gehouden over het thema De nieuwe evangelisatie voor het doorgeven van het christelijk geloof. Daar heeft men eraan herinnerd dat de nieuwe evangelisatie allen roept en zich fundamenteel verwezenlijkt op drie terreinen.10 Op de eerste plaats vermelden wij het terrein van de gewone pastoraal, “bezield door het vuur van de Geest om de harten in vuur en vlam te zetten van de gelovigen die geregeld de Gemeenschap bezoeken en bijeenkomen op de dag des Heren om zich te voeden met zijn woord en het brood van eeuwig leven”.11 Tot dit terrein moeten ook de gelovigen worden gerekend die een intens en oprecht katholiek geloof bewaren en het op verschillende wijzen tot uitdrukking brengen, ofschoon zij niet veelvuldig deelnemen aan de eredienst. Deze pastoraal richt zich op de groei van de gelovigen, zodat zij steeds beter en met heel hun leven antwoorden op de liefde van God.

Op de tweede plaats herinneren wij aan het terrein van de “gedoopte personen die echter niet leven naar de eisen van het doopsel”,12 niet van harte toebehoren aan de Kerk en de troost van het geloof niet meer voelen. De Kerk zet zich als een steeds oplettende moeder ervoor in dat zij een bekering beleven die hun de vreugde van het geloof en het verlangen zich met het evangelie bezig te houden teruggeeft.

Tenslotte wijzen wij erop dat evangelisatie wezenlijk verband houdt met de verkondiging van het evangelie aan hen die Jezus Christus niet kennen of Hem altijd hebben afgewezen. Velen van hen zoeken God heimelijk, uit heimwee naar zijn gelaat, ook in landen met een oude christelijke traditie. Allen hebben er recht op het evangelie te ontvangen. De christenen hebben de plicht het te verkondigen zonder iemand uit te sluiten. Niet als iemand die een nieuwe verplichting oplegt, maar als iemand die een vreugde deelt, wijst op een mooie horizon of een begerenswaardig gastmaal aanbiedt. De Kerk groeit niet door proselitisme, maar “door aantrekkingskracht”.13

15. Johannes Paulus II heeft ons uitgenodigd te erkennen dat “de gerichtheid op de verkondiging [...] niet verloren [moet] gaan, de verkondiging, de verkondiging aan hen die ver van Christus zijn, “aangezien dit de eerste taak” is van de Kerk.14 De missieactiviteit “vormt ook nu nog de grootste uitdaging voor de Kerk”15 en “de zaak van de missie [moet] op de eerste plaats komen”.16 Wat zou er gebeuren, als wij deze woorden werkelijk serieus zouden nemen? Wij zouden eenvoudigweg erkennen dat de missieactiviteit het paradigma van ieder werk van de Kerk is. In deze lijn hebben de Latijns-Amerikaanse bisschoppen gezegd dat “wij niet passief afwachtend in onze kerken blijven zitten”17 en dat het noodzakelijk is “dat men van een louter conservatieve pastoraal overgaat op een beslist missionaire pastoraal”18. Deze taak blijft de bron van de grootste vreugde voor de Kerk: “Er zal in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben” (Luc. 15, 7).

Doel en beperkingen van deze exhortatie

16. Ik heb gaarne de uitnodiging van de synodevaders aanvaard om deze exhortatie te schrijven.19 Terwijl ik dit doe, oogst ik de rijkdom van de werkzaamheden van de synode. Ik heb ook verschillende mensen geraadpleegd en ik wil bovendien de zorgen tot uitdrukking brengen die mij op dit concrete ogenblik van het evangeliserende werk van de Kerk bezighouden. De thema’s die met de evangelisatie in de huidige wereld verband houden en die men hier zou kunnen ontwikkelen, zijn talloos. Maar ik heb ervan afgezien gedetailleerd deze talrijke kwesties te behandelen die een onderwerp van studie en aandachtige verdieping moeten zijn. Ik geloof evenmin dat men van het pauselijk leergezag een definitief of volledig woord kan verwachten over alle kwesties die de Kerk en de wereld betreffen. Het past niet dat de paus de lokale episcopaten vervangt in het onderscheiden van alle problemen die zich in hun gebied voordoen. In deze zin voel ik de noodzaak vooruit te gaan in een heilzame “decentralisatie”.

17. Ik heb er hier voor gekozen enkele lijnen voor te stellen die in heel de Kerk een nieuwe evangeliserende fase, vol vuur en dynamiek, kunnen bemoedigen en richting geven. In dit kader en op grond van de leer van de dogmatische constitutie Lumen gentium heb ik besloten om behalve bij de andere thema’s uitvoerig stil te blijven staan bij de volgende kwesties:

a) De hervorming van de Kerk bij haar missionair erop uitgaan.
b) De verleidingen van werkers in de pastoraal.
c) De Kerk verstaan als het geheel van het Volk van God dat evangeliseert.
d) De homilie en de voorbereiding ervan.
e) De maatschappelijke integratie van de armen.
f) De vrede en de maatschappelijke dialoog.
g) De geestelijke motiveringen voor de missionaire inzet.

18. Ik heb over deze thema’s zo uitgeweid dat het misschien buitensporig kan lijken. Ik heb dit echter niet gedaan met de bedoeling een verhandeling aan te bieden, maar slechts om de belangrijke invloed van deze onderwerpen op de huidige taak van de Kerk te laten zien. Deze helpen immers alle een bepaalde evangeliserende stijl te schetsen en ik nodig ertoe uit om deze stijl aan te nemen bij iedere activiteit die wordt verwezenlijkt. En zo kunnen wij op deze wijze te midden van ons dagelijks werk gevolg geven aan de aansporing van het Woord van God: “Verheugt u in de Heer te allen tijde. Nog eens: verheugt u!” (Fil. 4, 4).

 

Hoofdstuk een

De missionaire verandering van de kerk

19. Evangelisatie gehoorzaamt aan de missionaire opdracht van de Heer: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mat. 28, 19-20). In deze verzen wordt het ogenblik weergegeven waarop de Verrezene de zijnen uitzendt om het evangelie in iedere tijd en op iedere plaats te verkondigen, zodat het geloof in Hem zich verspreidt tot in elke hoek van de aarde.

I. EEN KERK DIE EROP UITGAAT

20. In het Woord van God verschijnt voortdurend deze dynamiek van “erop uitgaan”, die God in de gelovigen wil opwekken. Abraham aanvaardde de oproep om te vertrekken naar een nieuw land (vgl. Gen. 12, 1-3). Mozes luisterde naar de oproep van God: “Ga er dus heen, Ik zend u” (Ex. 3, 10) en hij deed het volk wegtrekken naar het beloofde land (vgl. Ex. 3, 17). Tot Jeremia zei hij: “Naar iedereen tot wie Ik u zend, moet gij gaan” (Jer. 1, 7). Vandaag zijn in dit “gaat” van Jezus de steeds nieuwe scenario’s en uitdagingen van de evangeliserende zending van de Kerk aanwezig en wij zijn allen geroepen tot dit nieuwe missionaire “erop uitgaan”. Iedere christen en iedere gemeenschap zal onderscheiden wat de weg is die de Heer vraagt, maar wij worden allen uitgenodigd deze oproep te aanvaarden: uit de eigen gemakzucht naar buiten te treden en de moed te hebben naar alle randgebieden te gaan die behoefte hebben aan het licht van het evangelie.

21. De vreugde van het evangelie, die het leven vult van de gemeenschap van de leerlingen, is een missionaire vreugde. De twee en zeventig leerlingen die vol blijdschap van de zending terugkeren (vgl. Luc. 10, 17), ervaren deze. Jezus, die het uitjubelt van vreugde in de Heilige Geest en de Vader prijst, omdat zijn openbaring tot de armen en de kleinsten komt (vgl. Luc. 10, 21), beleeft deze. De eersten die zich bekeren bij het aanhoren van de prediking van de apostelen “ieder in zijn eigen taal” (Hand. 2, 6) met Pinksteren, voelen deze verwondering. Deze vreugde is een teken dat het evangelie is verkondigd en vrucht aan het dragen is. Maar zij heeft altijd de dynamiek van een exodus en een gave, van een buiten zichzelf treden, van een op weg zijn en een steeds opnieuw, steeds verder zaaien. De Heer zegt: “Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen in de omtrek, opdat Ik ook daar kan prediken. Daartoe immers ben ik uitgegaan!” (Marc. 1, 38). Wanneer het zaad op een plaats is gezaaid, houdt Hij zich daar niet langer op om beter uit te leggen of om nog meer tekenen te doen, maar brengt de Geest Hem ertoe om naar andere dorpen te vertrekken.

22. Het Woord heeft een potentieel in zich dat wij niet kunnen voorzien. Het evangelie spreekt van een zaad dat, eenmaal gezaaid, vanzelf groeit, ook wanneer de landbouwer slaapt (vgl. Marc. 4, 26-29). De Kerk moet deze ongrijpbare vrijheid van het Woord aanvaarden, dat doeltreffend is op zijn manier en in zeer verschillende vormen, die zodanig zijn dat zij onze voorspellingen te boven gaan en onze schema’s doorbreken.

23. De intimiteit van de Kerk met Jezus is een intimiteit onderweg en de gemeenschap “krijgt wezenlijk gestalte als missionaire gemeenschap”.20 Trouw aan het voorbeeld van de Meester, is het van vitaal belang dat de Kerk vandaag erop uitgaat om het evangelie aan allen te verkondigen, op alle plaatsen, bij alle gelegenheden zonder talmen, zonder verzet en zonder vrees. De vreugde van het evangelie is voor heel het volk, zij mag niemand uitsluiten. Zo verkondigt de engel haar aan de herders van Bethlehem: “Vreest niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap, die bestemd is voor heel het volk” (Luc. 2, 10). De Apokalyps spreekt van “een eeuwig evangelie, te verkondigen aan de bewoners der aarde, aan alle volken en stammen en talen en rassen” (Apok. 14, 6).

Het initiatief nemen, zich erbij laten betrekken, begeleiden, vrucht voortbrengen en feest vieren

24. De Kerk “die erop uitgaat” is de gemeenschap van missionaire leerlingen die initiatief nemen, die betrokken zijn, die begeleiden, die vrucht voortbrengen en feest vieren. “Primerear” - “het initiatief nemen”: excuseert u mij voor dit neologisme. De evangeliserende gemeenschap ervaart dat de Heer het initiatief heeft genomen, haar in de liefde is voorafgegaan (vgl. 1 Joh. 4, 10) en daarom weet zij de eerste stap te zetten, weet zij zonder vrees het initiatief te nemen, tegemoet te gaan, hen die ver zijn te zoeken en te komen naar de kruispunten van de wegen om degenen die worden uitgesloten, uit te nodigen. Zij bespeurt een onuitputtelijk verlangen barmhartigheid aan te bieden, de vrucht van de eigen ervaring met de oneindige barmhartigheid van de Vader en de draagwijdte daarvan. Durven wij een beetje meer initiatief te nemen! Als gevolg hiervan weet de Kerk “dat ze betrokken dient te zijn”. Jezus heeft zijn leerlingen de voeten gewassen. De Heer brengt zichzelf in en betrekt ook de zijnen er bij door te knielen voor de anderen om hen te wassen. Maar onmiddellijk erna zegt Hij tot zijn leerlingen: “Zalig gij, als gij ernaar handelt” (Joh. 13, 17). De evangeliserende gemeenschap neemt door werken en gebaren een plaats in in het dagelijks leven van de anderen, verkort de afstanden, verlaagt zich, indien nodig, tot verootmoediging en aanvaardt het menselijk leven door het lijdend vlees van Christus in het volk aan te raken. Verkondigers van het evangelie hebben zo “de geur van de schapen” en die luisteren naar hun stem. Derhalve stelt een evangeliserende gemeenschap zich beschikbaar om “te begeleiden”. Zij begeleidt de mensheid in al haar processen, hoe moeilijk die ook mogen zijn en hoe lang die ook mogen duren. Zij kent het lange wachten en de apostolische verdraagzaamheid. Evangelisatie gebruikt veel geduld en vermijdt het geen rekening te houden met grenzen. Trouw aan de gave van de Heer, weet zij ook “vrucht te dragen”. Een evangeliserende gemeenschap let altijd op de vruchten, omdat de Heer wil dat zij vruchtbaar is. Zij zorgt voor het graan en verliest haar gemoedsrust niet door het onkruid. Wanneer de zaaier het onkruid te midden van het graan ziet opkomen, reageert hij niet met geklaag of paniek. Hij vindt een manier om ervoor te zorgen dat het Woord vlees wordt in een concrete situatie en vruchten geeft van nieuw leven, hoewel deze schijnbaar onvolkomen of onvolmaakt zijn. Een leerling weet zijn hele leven aan te bieden en het tot aan het martelaarschap toe op het spel te zetten als getuigenis van Jezus Christus. Het is niet zijn droom overal vijanden te maken, maar veeleer dat het Woord wordt aangenomen en dat het zijn bevrijdende en vernieuwende kracht openbaart. Tenslotte weet een blije evangeliserende gemeenschap altijd “feest te vieren”. Zij prijst en viert iedere kleine overwinning, iedere stap voorwaarts in de evangelisatie. Een blije evangelisatie wordt schoonheid in de eucharistie om te midden van de dagelijkse verplichtingen het goede te bevorderen. De Kerk evangeliseert en evangeliseert zichzelf met de schoonheid van de liturgie, die ook viering is van de evangeliserende activiteit en bron van een hernieuwde impuls tot zelfgave.

II. DE PASTORAAL IN EEN NIEUWE OPZET

25. Ik weet heel goed dat vandaag de documenten niet dezelfde belangstelling wekken als in andere tijden en snel worden vergeten. Desondanks onderstreep ik dat wat ik hier tot uitdrukking wil brengen, een programmatische betekenis met belangrijke gevolgen heeft. Ik hoop dat alle gemeenschappen ervoor zorgen de noodzakelijke middelen in te zetten om verder te gaan op de weg van een nieuwe pastorale opzet, die de zaken niet kan laten zoals zij zijn. Nu is een “puur besturen”21 voor ons niet van nut. Laten wij in alle streken van de aarde in een “permanente toestand van missie”22 verkeren.

26. Paulus VI nodigde ertoe uit de oproep tot vernieuwing te verruimen om krachtig uit te drukken dat hij zich niet alleen richtte tot de individuele mensen, maar tot de hele Kerk. Wij herinneren aan deze gedenkwaardige tekst die zijn aansprekende kracht niet heeft verloren: “De Kerk moet haar zelfbewustzijn verdiepen, nadenken over het mysterie dat haar eigen is [...]. Uit dit verlicht en werkzaam bewustzijn komt een spontaan verlangen voort om het ideale beeld van de Kerk, zoals Christus dat zag, wilde en liefhad, als zijn heilige en onbesmette Bruid (Ef. 5, 27), te vergelijken met het feitelijke gelaat, zoals de Kerk dat vandaag laat zien. [...] Er komt daar een edelmoedige en bijna ongeduldige behoefte uit voort aan vernieuwing, dat wil zeggen een verbeteren van de gebreken, die dat bewustzijn als een innerlijk onderzoek in de spiegel van het voorbeeld dat Christus ons heeft nagelaten, aanklaagt en afwijst”.23

Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de verandering in de Kerk voorgesteld als een opening naar een permanente hervorming van zichzelf uit trouw aan Jezus Christus: “Iedere vernieuwing van de Kerk bestaat wezenlijk in het vergroten van de trouw aan haar eigen roeping [...]. De Kerk wordt op haar pelgrimstocht door Christus opgeroepen tot deze onafgebroken hervorming, die zij als menselijke en aardse instelling voortdurend nodig heeft”.24

Er zijn kerkelijke structuren die een evangeliserende dynamiek kunnen beïnvloeden; eveneens kunnen goede structuren nuttig zijn, wanneer er leven is dat hen bezielt, hen ondersteunt en hen beoordeelt. Zonder nieuw leven en een authentieke evangelische geest, zonder “trouw van de Kerk aan haar eigen roeping”, ontaardt iedere nieuwe structuur binnen korte tijd.

Een kerkelijke vernieuwing die niet mag worden uitgesteld

27. Ik droom van een missionaire keuze die in staat is alles te veranderen, opdat de gewoonten, de stijlen, de tijdschema’s, de taal en iedere kerkelijke structuur kanalen worden die meer dan voor de bescherming van zichzelf, geschikt zijn voor de evangelisatie van de huidige wereld. De hervorming van de structuren, die vraagt om een nieuwe pastorale opzet, kan alleen in deze zin worden verstaan: ervoor zorgen dat zij alle meer missionair worden, dat de gewone pastoraal op ieder niveau expansiever en opener is, dat zij degenen die in de pastoraal werkzaam zijn, een voort-durende houding van “erop uitgaan” doet aannemen en zo het positieve antwoord begunstigt van al degenen aan wie Christus zijn vriendschap aanbiedt. Zoals Johannes Paulus II tot de bisschoppen van Oceanië zei, “moet iedere vernieuwing in de Kerk de zending als haar doel hebben om niet ten prooi te vallen aan een soort kerkelijke introversie”.25

28. De parochie is geen structuur in verval; juist omdat zij een grote kneedbaarheid heeft, kan zij heel verschillende vormen aannemen die de bereidwilligheid en de missionaire creativiteit van de herder en de gemeenschap vereisen. Hoewel zij zeker niet alleen de enige evangeliserende instelling is, zal zij, als zij in staat is zich te hervormen en voortdurend aan te passen, “de Kerk zelf die leeft te midden van de huizen van haar zonen en dochters”,26 blijven. Dit veronderstelt dat zij werkelijk in contact staat met de gezinnen en het leven van het volk en niet tot een omslachtige structuur, los van de mensen, wordt of een groep van uitverkorenen die naar zichzelf kijken. De parochie is een kerkelijke aanwezigheid in het gebied, een omgeving waar naar het Woord wordt geluisterd, van groei van het christelijk leven, van dialoog, van verkondiging, van edelmoedige naastenliefde, van aanbidding en viering.27 Door middel van al haar activiteiten bemoedigt en vormt de parochie haar leden, opdat zij actief zijn in de evangelisatie.28 Het is een gemeenschap van gemeenschappen, een heiligdom waar de dorstigen komen drinken om verder te gaan op de weg, en een centrum van voortdurende missionaire uitzending. Wij moeten echter erkennen dat de oproep tot herziening en vernieuwing van de parochies nog geen voldoende vruchten heeft gegeven, opdat zij mensen meer nabij zijn en een omgeving van levende gemeenschap en deelname zijn en zich volledig oriënteren op de zending.

29. De andere kerkelijke instellingen, basisgemeenschappen en kleine gemeenschappen, bewegingen en andere vormen van vereniging zijn een rijkdom van de Kerk die de Geest opwekt om alle terreinen en sectoren te evangeliseren. Vaak brengen zij een nieuw evangeliserend vuur en een vermogen tot dialoog met de wereld in, die de Kerk vernieuwen. Maar het is zeer heilzaam dat zij niet het contact verliezen met deze zo rijke werkelijkheid van de parochie ter plaatse en dat zij met genoegen integreren in de organische pastoraal van de particuliere Kerk.29 Dit integreren zal vermijden dat zij alleen maar blijven steken bij een gedeelte van het evangelie en de Kerk of dat zij veranderen in nomaden zonder wortels.

30. Iedere particuliere Kerk is, als deel van de katholieke Kerk onder leiding van haar bisschop ook geroepen tot een missionaire nieuwe opzet. Zij is het subject van de evangelisatie,30 in zoverre zij een concrete uiting is van de ene Kerk op een plaats in de wereld, en in haar “de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk waarlijk aanwezig is”.31 Het is de Kerk die vlees geworden is in een bepaalde ruimte, voorzien van alle heilsmiddelen, door Christus gegeven, maar met een lokaal gezicht. Haar vreugde Christus mee te delen komt zowel tot uitdrukking in haar zorg om Hem te verkondigen op andere meer behoeftige plaatsen, als in een voortdurend uitgaan naar de randgebieden van het eigen territorium of naar nieuwe sociaal-culturele omgevingen.32 Zij zet zich ervoor in altijd daar te zijn waar het licht en het leven van de Verrezene het meest ontbreken.33 Opdat deze missionaire impuls steeds intenser, edelmoediger en vruchtbaarder is, spoor ik ook iedere particuliere Kerk aan vastbesloten te beginnen aan een proces van onderscheiding, zuivering en hervorming.

31. De bisschop moet de missionaire gemeenschap altijd bevorderen in zijn diocesane Kerk en daarbij het ideaal van de eerste christelijke gemeenschappen nastreven, waar de gelovigen één van hart en één van ziel waren (vgl. Hand. 4, 32). Daarom zal hij soms vooropgaan om de weg te wijzen en de hoop van het volk te ondersteunen, dan weer zal hij eenvoudigweg te midden van de zijnen staan met zijn eenvoudige en barmhartige nabijheid en in enkele omstandigheden zal hij achter zijn volk aan moeten lopen om hen te helpen die achter zijn gebleven en - vooral - omdat de kudde zelf een eigen speurzin heeft om nieuwe wegen te vinden. In zijn zending om een dynamische, open en missionaire gemeenschap te bevorderen zal hij het rijpen van organen van deelname, voorgesteld door het Wetboek van Canoniek Recht34, en andere vormen van pastorale dialoog moeten begunstigen en zoeken, vanuit het verlangen naar allen en niet alleen maar naar enkelen te luisteren die altijd bereid zijn hem complimenten te maken. Maar het doel van deze processen van deelname zal niet hoofdzakelijk de kerkelijke organisatie zijn, maar de missionaire droom allen te bereiken.

32. Vanaf het ogenblik dat ik wordt geroepen om te beleven wat ik van anderen vraag, moet ik ook denken aan een nieuwe opzet van het pausschap. Het komt mij toe, als bisschop van Rome, open te blijven staan voor suggesties betreffende een uitoefening van mijn ambt die erop gericht is trouwer te zijn aan de betekenis die Jezus Christus het wilde geven en aan de huidige behoeften van de evangelisatie. Paus Johannes Paulus II vroeg om te worden geholpen “een vorm te vinden van uitoefening van het primaat die weliswaar geenszins afziet van het essentiële van haar zending, maar die zich openstelt voor een nieuwe situatie”.35 Wij zijn in deze zin weinig gevorderd. Ook het pausdom en de centrale structuren van de universele Kerk hebben er behoefte aan te luisteren naar de oproep tot een nieuwe pastorale opzet. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft gezegd dat de bisschoppenconferenties op een gelijksoortige wijze als de oude patriarchale Kerken “veelvoudig en vruchtbaar werk kunnen leveren om de collegiale gesteltenis tot concrete toepassingen te brengen”.36 Maar deze wens is niet geheel verwezenlijkt, omdat er nog niet voldoende duidelijk een statuut van de bisschoppenconferenties is geformuleerd dat deze opvat als subjecten met concrete bevoegdheden, met insluiting van enige authentieke bevoegdheid op het gebied van het leergezag.37 Een buitensporige centralisatie maakt, in plaats van te helpen, het leven van de Kerk en haar missionaire dynamiek gecompliceerd.

33. De pastoraal in missionair opzicht vereist van het gemakzuchtige pastorale criterium van “men heeft het altijd zo gedaan” af te stappen. Ik nodig allen uit moedig en creatief te zijn in deze taak de doelstellingen, structuren, stijl en methoden van evangelisatie van de eigen gemeenschap opnieuw te overdenken. Een bepalen van de doeleinden zonder een passend gemeenschappelijk zoeken naar de middelen om ze te bereiken is gedoemd zich te vertalen in pure fantasie. Ik spoor allen aan ruimhartig en moedig, zonder verboden, noch angst, de richtlijnen van dit document toe te passen. Het belangrijkste is niet alleen te gaan, altijd te rekenen op de broeders en zusters en in het bijzonder op de leiding van de bisschoppen in een wijze en realistische pastorale onderscheiding.

III. VANUIT DE KERN VAN HET EVANGELIE

34. Als wij alles vanuit missionair perspectief willen zien, dan geldt dit ook voor de wijze waarop de boodschap wordt meegedeeld. In de wereld van vandaag, met haar snelheid van communicatie en de niet belangeloze, door de media gemaakte selectie van de inhoud, loopt de boodschap die wij verkondigen, meer dan ooit het gevaar dat zij wordt verminkt en gereduceerd tot enkele van haar secundaire aspecten. Daaruit komt voort dat enkele kwesties die deel uitmaken van het morele onderricht van de Kerk buiten de samenhang blijven waaraan zij hun betekenis ontlenen. Het grootste probleem doet zich voor, wanneer de boodschap die wij verkondigen, dan geïdentificeerd lijkt met dergelijke secundaire aspecten, die, ook al zijn zij belangrijk, op zich alleen niet de kern van het evangelie van Jezus Christus laten zien. Wij moeten dus realistisch zijn en het niet als vanzelfsprekend beschouwen dat onze gesprekspartners de volledige achtergrond kennen van hetgeen wij zeggen, en dat zij ons betoog in verband kunnen brengen met de essentiële kern van het evangelie die daaraan zin, schoonheid en aantrekkingskracht verleent.

35. Een pastoraal in missionair opzicht is niet bezeten van de onsamenhangende overdracht van een massa doctrines die men door erop aan te dringen probeert op te leggen. Wanneer men zich een pastoraal doel stelt en een missionaire stijl aanneemt die werkelijk allen zonder uitzondering, of uitsluiting bereikt, dan concentreert de verkondiging zich op het wezenlijke, op datgene dat het mooist, het grootst, het aantrekkelijkst en tegelijkertijd het noodzakelijkst is. Het aanbod wordt eenvoudiger zonder hierdoor aan diepte en waarheid te verliezen en zo wordt het overtuigender en stralender.

36. Alle geopenbaarde waarheden komen voort uit dezelfde goddelijke bron en worden geloofd met hetzelfde geloof, maar sommige hiervan zijn belangrijker om directer de kern van het evangelie tot uitdrukking te brengen. In deze fundamentele kern is de schoonheid van de heilzame liefde van God, geopenbaard in Jezus Christus die is gestorven en verrezen hetgene wat straalt. In deze zin heeft het Tweede Vaticaans Concilie gezegd dat “er in de katholieke leer wegens het verschil in verhouding tot het fundament van het christelijk geloof een rangorde of hiërarchie van waarheden bestaat”.38 Dit geldt zowel voor de dogma’s van het geloof, als voor het geheel van het onderricht van de Kerk, daarbij inbegrepen het morele onderricht.

37. De heilige Thomas van Aquino leerde dat er ook in de morele boodschap van de Kerk, in de deugden en de daden die daaruit voortkomen, een hiërarchie is.39 Wat hier telt is vooral “het geloof zich uitend in de liefde” (Gal. 5, 6). De werken van liefde voor de naaste zijn het meest volmaakte uiterlijke blijk van de innerlijke genade van de Geest: “Het belangrijkste element van de nieuwe wet is de genade van de Heilige Geest die zich openbaart in het geloof dat handelt door middel van de liefde”.40 Daarom zegt hij dat de barmhartigheid, wat betreft het uiterlijk handelen, de grootste van alle deugden is: “De barmhartigheid is in zichzelf de grootste van de deugden, het komt haar immers toe te geven aan anderen en, wat meer telt, de ellende van anderen te verlichten. Dat is nu in het bijzonder de taak van wie hoger staat, daarom zegt men dat het eigen is aan God barmhartigheid te gebruiken en dat zijn almacht zich juist hierin openbaart”.41

38. Het is belangrijk de pastorale consequenties te trekken uit het onderricht van het Concilie, dat een oude overtuiging van de Kerk weer opneemt. Vóór alles moeten wij zeggen dat bij de verkondiging van het evangelie het noodzakelijk is dat er een juiste verhouding is. Deze herkent men in de regelmaat waarmee enkele thema’s voorkomen en in de accenten die in de prediking worden gelegd. Bijvoorbeeld, als een pastoor gedurende het liturgisch jaar tien keer spreekt over de matigheid en slechts twee of drie keer over de liefde of de gerechtigheid, dan ontstaat er een wanverhouding, waardoor de deugden die onderbelicht worden, juist degene zijn die meer aanwezig zouden moeten zijn in de prediking en de catechese. Hetzelfde gebeurt, wanneer men meer spreekt over de wet dan over de genade, meer over de Kerk dan over Jezus Christus, meer over de paus dan over het Woord van God.

39. Evenals het organisch verband tussen de deugden het verhindert één ervan uit te sluiten van het christelijk ideaal, wordt geen enkele waarheid ontkend. Het is niet nodig de volledigheid van de boodschap van het evangelie te verminken. Bovendien begrijpt men iedere waarheid beter, als men haar plaatst in relatie met de harmonische totaliteit van de christelijke boodschap en in dit verband hebben alle waarheden hun belang en lichten zij elkaar toe. Wanneer de prediking trouw is aan het evangelie, openbaart zich duidelijk de centrale plaats van enkele waarheden en blijkt duidelijk dat de christelijke morele prediking geen Stoïcijnse ethiek is, dat het meer dan een ascese is, geen pure praktische filosofie, noch een catalogus van zonden en fouten. Het evangelie nodigt vóór alles ertoe uit een antwoord te geven aan God, die ons liefheeft en die ons redt, door Hem in de ander te herkennen en buiten zichzelf te treden om het welzijn van allen te zoeken. Deze uitnodiging moet in geen enkele omstandigheid worden versluierd! Alle deugden staan ten dienste van dit antwoord van liefde. Als een dergelijke uitnodiging niet krachtig en aantrekkelijk straalt, loopt het bouwwerk van de Kerk gevaar een kaartenhuis te worden en dit is ons grootste gevaar. Want dan zal het nu juist niet het evangelie zijn wat wordt verkondigd, maar enkele leerstellige of morele accenten die voortvloeien uit bepaalde ideologische keuzes. De boodschap zal het gevaar lopen haar frisheid te verliezen en niet langer “de geur van het evangelie” te hebben.

IV. DE ZENDING DIE GESTALTE KRIJGT IN DE MENSELIJKE BEPERKINGEN

40. De Kerk, die missionaire leerlinge is, heeft er behoefte aan te groeien in haar interpretatie van het geopenbaarde Woord en in haar begrip van de waarheid. De taak van de exegeten en theologen helpt “het oordeel van de Kerk” te doen rijpen.42 Op een andere wijze doen dat ook de overige wetenschappen. Met verwijzing naar bijvoorbeeld de sociale wetenschappen heeft Johannes Paulus II gezegd dat de Kerk aandacht besteedt aan de bijdragen ervan om “daaruit concrete aanwijzingen te halen die haar helpen haar zending van leergezag te vervullen”.43 Bovendien zijn er binnen de Kerk talloze kwesties waaromtrent men in grote vrijheid onderzoek doet en nadenkt. De verschillende lijnen van filosofisch, theologisch en pastoraal denken kunnen, als zij zich door de Geest in respect en liefde met elkaar in overeenstemming laten brengen, de Kerk doen groeien, in zoverre zij helpen beter de zeer rijke schat van het Woord te verduidelijken. Aan allen die dromen van een monolithische, door allen verdedigde leer zonder nuances, kan dit een onvolmaakte versnippering schijnen, maar de werkelijkheid is dat een dergelijke verscheidenheid ertoe helpt de verschillende aspecten van de onuitputtelijke rijkdom van het evangelie beter te laten zien en te ontwikkelen”.44

41. Tegelijkertijd vragen de geweldige en snelle culturele veranderingen erom dat wij voortdurend oplettend trachten de waarheden van altijd in een taal uit te drukken die het mogelijk maakt het blijvende nieuwe ervan te herkennen. Want in het goed van de christelijke leer “is de substantie één ding [...] en een ander de manier waarop dit wordt uitgedrukt”.45 Soms is bij het horen van een volledig orthodox taalgebruik dat wat de gelovigen meekrijgen om op grond van het taalgebruik te gebruiken en te begrijpen, iets dat niet beantwoordt aan het ware evangelie van Jezus Christus. Met de heilige bedoeling hun de waarheid over God en het menselijk wezen mee te delen, geven wij hun bij sommige gelegenheden een valse god of een menselijk ideaal dat niet werkelijk christelijk is. Zo zijn wij trouw aan een formulering, maar brengen wij het wezen niet over. Dat is het ernstigste risico. Laten wij eraan denken dat “de uitdrukkingsvorm van de waarheid vele gestalten kan aannemen en de vernieuwing van de uitdrukkingsvormen noodzakelijk wordt om aan de mens van vandaag de evangelische boodschap in haar onveranderlijke betekenis door te geven”.46

42. Dit is zeer van belang bij de verkondiging van het evangelie, als het ons werkelijk ter harte gaat de schoonheid ervan beter te laten bespeuren en deze door allen te laten aannemen. Wij zullen in ieder geval nooit van het onderricht van de Kerk iets kunnen maken dat gemakkelijk te begrijpen is en dat door allen met blijdschap wordt gewaardeerd. Het geloof behoudt altijd een aspect van het kruis, enige duisterheid die geen afbreuk doet aan de vastberadenheid om er mee in te stemmen. Er zijn dingen die men alleen begrijpt en waardeert uitgaande van deze instemming, die de zuster is van de liefde, uitstijgend boven de duidelijkheid waarmee men de redenen en de argumenten ervan kan begrijpen. Daarom is het noodzakelijk eraan te herinneren dat ieder onderricht van de leer moet worden geplaatst in een evangeliserende houding die met nabijheid, liefde en getuigenis de instemming van het hart wekt.

43. In haar voortdurende onderscheiding kan de Kerk er ook toe komen eigen gewoonten te herkennen die niet direct verbonden zijn met de kern van het evangelie, waarvan enkele diep zijn geworteld in de loop van de geschiedenis, maar die vandaag intussen niet meer op dezelfde wijze worden verstaan en waarvan de boodschap gewoonlijk niet op de juiste wijze wordt waargenomen. Zij kunnen mooi zijn, maar doen nu niet op dezelfde wijze dienst met betrekking tot de overdracht van het evangelie. Laten wij niet bang zijn deze te herzien. Zo zijn er ook kerkelijke normen en voorschriften die in andere tijden zeer doeltreffend kunnen zijn geweest, maar niet meer dezelfde opvoedende kracht hebben als kanalen voor het leven. De heilige Thomas van Aquino onderstreepte dat de voorschriften die door Christus en de apostelen aan het Volk van God zijn gegeven, “zeer gering in aantal” zijn.47 De heilige Augustinus citerend, merkte hij op dat men de voorschriften die door de Kerk later zijn toegevoegd, met mate moeten worden geëist “om het leven voor de gelovigen niet te verzwaren” en onze godsdienst te veranderen in een slavernij, wanneer “de barmhartigheid van God heeft gewild dat zij vrij was”.48 Deze waarschuwing, die verschillende eeuwen geleden werd gegeven, heeft een verschrikkelijke actualiteit. Het zou een van de criteria moeten zijn die in overweging moeten worden genomen op het ogenblik dat men denkt aan een hervorming van de Kerk en haar prediking die het mogelijk maakt werkelijk allen te bereiken.

44. Anderzijds mogen zowel de herders als alle gelovigen die hun broeders en zusters in het geloof of op een weg van opening voor God begeleiden, niet vergeten wat de Catechismus van de Katholieke Kerk met zoveel duidelijkheid leert: “De toerekenbaarheid van en de verantwoordelijkheid voor een daad kunnen verminderd of zelfs opgeheven worden door onwetendheid, onoplettendheid, geweld, vrees, gewoonten, onmatige verlangens en andere fysieke of sociale factoren”.49

Daarom is het noodzakelijk, zonder de waarde van het evangelische ideaal te verminderen, met barmhartigheid en geduld de mogelijke groeifasen te begeleiden van mensen die zich van dag tot dag vormen.50 Ik breng de priesters in herinnering dat de biechtstoel geen folterkamer moet zijn, maar een plaats van de barmhartigheid van de Heer, die ons ertoe aanzet het mogelijk goede te doen. Een kleine stap te midden van de grote menselijke beperkingen kan God aangenamer zijn dan een uiterlijk correct leven van wie zijn dagen doorbrengt zonder belangrijke moeilijkheden het hoofd te bieden. De troost en de prikkel van de heilzame liefde van God die op mysterieuze wijze werkzaam is in iedere persoon, boven zijn gebreken en misstappen werkzaam is, moet ieder kunnen bereiken.

45. Zo zien wij dat de evangeliserende inzet zich beweegt tussen de grenzen van de taal en de omstandigheden. Hij tracht altijd de waarheid van het evangelie zo goed mogelijk mee te delen in een bepaalde context, zonder af te zien van de waarheid, het goede en het licht dat hij kan brengen, wanneer volmaaktheid niet mogelijk is. Een missionair hart is zich bewust van deze beperkingen en wordt “zwak met de zwakken [...] alles voor allen” (1 Kor. 9, 22). Het sluit zich nooit af, het trekt zich nooit terug in eigen zekerheden, het kiest nooit voor een zichzelf verdedigende starheid. Het weet dat het zelf moet groeien in het begrip van het evangelie en in de onderscheiding van de paden van de Geest en dan ziet het niet af van het mogelijke goede, hoewel het gevaar loopt vuil te worden door de modder van de straat.

V. EEN MOEDER MET EEN OPEN HART

46. De Kerk “die erop uitgaat” is een Kerk met open deuren. Uitgaan naar de anderen om de menselijke randgebieden te bereiken wil niet zeggen zonder richting en zonder zin op de wereld af snellen. Vaak is het beter de pas in te houden, het verlangen om de anderen in de ogen te kijken en te beluisteren van zich af te zetten en af te zien van de dringende behoeften om degene die aan de rand van de weg is achtergebleven, te begeleiden. Soms is zij als de vader van de verloren zoon, die achterblijft met de deur geopend, opdat hij, wanneer hij terugkomt, zonder probleem kan binnenkomen. 

47. De Kerk is geroepen altijd het open huis van de Vader te zijn. Een van de concrete tekenen van dit open zijn, is overal kerken met een open deur te hebben. Zodat, als iemand een ingeving van de Geest wil volgen en nadert op zoek naar God, niet oploopt tegen de kilte van een gesloten deur. Maar er zijn nog andere deuren die ook niet gesloten mogen worden. Allen kunnen op de een of andere wijze deelnemen aan het kerkelijke leven, allen kunnen deel uitmaken van de gemeenschap en ook de deuren van de sacramenten zouden om welke reden dan ook niet gesloten mogen worden. Dit geldt vooral, wanneer het het sacrament betreft dat “de deur” is, het doopsel. Hoewel de eucharistie de volheid van het sacramentele leven is, is zij geen prijs voor de volmaakten, maar een royaal geneesmiddel en een voedsel voor de zwakken.51 Deze overtuigingen hebben ook pastorale gevolgen die wij geroepen zijn bezonnen en moedig in overweging te nemen. Vaak gedragen wij ons als controleurs van de genade en niet als helpers. Maar de Kerk is geen douane, zij is het vaderhuis waar plaats is voor ieder met zijn zwaar leven.

48. Als de hele Kerk deze missionaire dynamiek aanneemt, moet zij allen zonder uitzondering bereiken. Maar wie zou zij moeten bevoorrechten? Wanneer men het evangelie leest, komt men een heel duidelijke richtlijn tegen: niet zozeer vrienden en nabije rijken, maar vooral de armen en de zieken, hen die vaak worden veracht en vergeten, hen “die het u niet kunnen vergelden” (Luc. 14, 14). Er moeten geen twijfels blijven bestaan, noch houden er verklaringen stand die deze zo duidelijke boodschap verzwakken. Vandaag en altijd “zijn de armen de bevoorrechte ontvangers van het evangelie”,52 en de evangelisatie die belangeloos op hen is gericht, is een teken van het Rijk dat Jezus is komen brengen. Men moet zonder omhaal van woorden zeggen dat er een onlosmakelijke band bestaat tussen ons geloof en de armen. Laten wij hen nooit alleen laten. 

49. Laten wij erop uitgaan, laten wij uitgaan om aan allen het leven van Jezus Christus aan te bieden. Ik herhaal hier voor heel de Kerk wat ik vele malen heb gezegd tegen de priesters en leken van Buenos Aires: ik geef de voorkeur aan een Kerk die gekneusd, gewond en vuil is, omdat zij langs de straten is uitgetrokken, boven een Kerk die ziek is, omdat zij gesloten is en uit gemakzucht zich vastklampt aan eigen zekerheden. Ik wil geen Kerk die zich erom bekommert het middelpunt te zijn en uiteindelijk opgesloten raakt in een wirwar van obsessies en procedures. Als iets ons heilig moet verontrusten en ons geweten zorgen moet baren, dan is dat het feit dat zovelen van onze broeders en zusters zonder de kracht, het licht en de troost van de vriendschap met Jezus Christus leven, zonder een geloofsgemeenschap die hen ontvangt, zonder een horizon van zin en leven. Ik hoop dat wij, meer dan door de angst om fouten te maken, worden bewogen door de angst ons op te sluiten in de structuren die ons een valse bescherming bieden, in de normen die ons veranderen in onverzoenlijke rechters, in de gewoonten waarbij wij ons gerust voelen, terwijl er buiten een hongerige menigte is, en Jezus onophoudelijk tegen ons herhaalt: “Geeft gij hun maar te eten” (Marc. 6, 37).

Hoofdstuk twee In de crisis van het gemeenschappelijk engagement

50. Alvorens te spreken over enkele fundamentele kwesties met betrekking tot de evangeliserende activiteit, past het in het kort eraan te herinneren wat de context is waarin wij moeten leven en handelen. Vandaag is men gewoon te spreken van een “diagnostische overbelasting”, die niet altijd vergezeld gaat van voorstellen die een oplossing bieden en werkelijk toepasbaar zijn. Anderzijds zou evenmin een louter sociologische kijk van nut zijn die de pretentie heeft heel de werkelijkheid met zijn methodologie op een enkel hypothetisch neutrale en steriele wijze te omvatten. Wat ik wil bieden ligt veeleer in de lijn van een evangelische onderscheiding. Het is de kijk van de missionaire leerling die “zich voedt met het licht en de kracht van de Heilige Geest”.53

51. Het is niet de taak van de paus een gedetailleerde en volledige analyse te bieden van de huidige werkelijkheid, maar ik spoor alle gemeenschappen aan een “altijd waakzaam vermogen” te hebben “om de tekenen van de tijd te bestuderen”.54 Het betreft een zware verantwoordelijkheid, aangezien enkele werkelijkheden van de tegenwoordige tijd, als ze geen goede oplossingen vinden, processen van ontmenselijking in gang zetten van waaruit het vervolgens moeilijk is terug te keren. Het is opportuun duidelijk te maken wat een vrucht van het Rijk kan zijn en ook wat Gods plan schaadt. Dit houdt niet alleen in de ingevingen van een goede geest en een kwade geest te herkennen en te interpreteren, maar ook - en hier ligt het doorslaggevende punt - te kiezen voor de ingevingen van een goede geest en die van een kwade geest af te wijzen. Ik geef als uitgangspunten de verschillende analyses die de andere documenten van het universeel leergezag hebben geboden, evenals die welke door de regionale en nationale episcopaten zijn voorgesteld. In deze exhortatie wil ik met een pastorale blik alleen kort blijven stilstaan bij enkele aspecten van de werkelijkheid die de dynamiek van de missionaire vernieuwing van de Kerk tot stilstand kunnen brengen of verzwakken. Hetzij omdat zij het leven en de waardigheid van het Volk van God betreffen, hetzij omdat zij ook directer van invloed zijn op de personen die deel uitmaken van de kerkelijke instellingen en die evangeliserende taken verrichten.

I. ENKELE UITDAGINGEN VAN DE HUIDIGE WERELD

52. De mensheid beleeft op dit ogenblik een historisch keerpunt dat wij kunnen zien in de vorderingen die worden gemaakt op verschillende terreinen. Men moet de successen prijzen die bijdragen aan het welzijn van de mensen, bijvoorbeeld op het gebied van de gezondheid, de opvoeding en de communicatie. Wij mogen echter niet vergeten dat het grootste gedeelte van de mannen en de vrouwen van onze tijd in dagelijkse onzekerheid leeft met noodlottige gevolgen. Sommige pathologieën nemen toe. Angst en wanhoop maken zich meester van het hart van talloze personen, zelfs in de zogenaamde rijke landen. De levensvreugde blust herhaaldelijk uit, gebrek aan respect en geweld groeien, de ongelijkheid wordt steeds zichtbaarder. Men moet vechten om te leven en vaak om enigszins waardig te leven. Deze buitengewoon belangrijke verandering is veroorzaakt door geweldige sprongen in kwaliteit, kwantiteit, snelheid die opeens plaatsvinden in de wetenschappelijke vooruitgang, de technologische vernieuwingen en hun snelle toepassingen op de verschillende terreinen van de natuur en het leven. Wij bevinden ons in het tijdperk van de kennis en de informatie, bron van nieuwe vormen van een veel vaker anonieme macht.

Nee tegen een economie van de uitsluiting

53. Evenals het gebod “gij zult niet doden” een duidelijke grens stelt om de waarde van het menselijk leven te verzekeren, moeten wij vandaag “nee tegen een economie van uitsluiting en ongelijkheid” zeggen. Deze economie doodt. Het is toch niet mogelijk dat het feit dat een oudere die ertoe is gebracht op straat te leven, doodvriest, geen opzien baart, terwijl een waardevermindering met twee punten op de beurs dat wel doet. Dat is uitsluiting. Men kan niet langer het feit verdragen dat men voedsel weggooit, wanneer er mensen zijn die honger lijden. Dat is ongelijkheid. Vandaag valt alles onder het spel van de competitiviteit en de wet van de sterkste, waar de machtige de zwakkere eet. Als gevolg van deze situatie zien grote massa’s van de bevolking zich uitgesloten en gemarginaliseerd: zonder werk, zonder vooruitzichten, zonder uitweg. Men beschouwt het menselijk wezen in zichzelf als een consumptiegoed dat men kan gebruiken en vervolgens weggooien. Wij hebben een “wegwerpcultuur” ingevoerd, die zelfs wordt bevorderd. Het gaat niet meer eenvoudigweg om het verschijnsel van uitbuiting en onderdrukking, maar om iets nieuws: met de uitsluiting wordt het behoren tot de maatschappij waarin men leeft, in de wortel zelf aangetast, aangezien men zich niet bevindt in de onderste lagen, of aan de rand ervan of zonder macht is, maar erbuiten staat. De uitgeslotenen zijn geen “mensen die worden uitgebuit”, maar vuilnis, “afval”.

54. In dit verband verdedigen sommigen nog de “trickle-down-theorieën”, die veronderstellen dat iedere economische groei, begunstigd door de vrije markt, op zich erin slaagt een grotere gelijkheid en sociale integratie in de wereld te bewerkstelligen. Deze mening, die door de feiten nooit is bevestigd, brengt een grof en naïef vertrouwen tot uitdrukking in de goedheid van degenen die de economische macht hebben, en in de gesacraliseerde mechanismen van het heersende economische systeem. In de tussentijd blijven de uitgeslotenen wachten. Om een levensstijl te kunnen onderhouden die velen uitsluit, of om warm te kunnen lopen voor dit egoïstisch ideaal, heeft zich een globalisering van de onverschilligheid ontwikkeld. Bijna zonder het te merken worden wij onbekwaam om medelijden te voelen ten overstaan van de smartelijke kreet van de ander, wij huilen niet meer ten overstaan van het drama van de ander en het interesseert ons ook niet meer zorg te dragen voor hen, alsof alles een verantwoordelijkheid was die ons vreemd is en ons niet toekomt. De cultuur van het welzijn verdooft ons en wij verliezen onze kalmte, als de markt ons iets biedt dat wij nog niet hebben gekocht, terwijl al deze levens die door gebrek aan mogelijkheden zijn geknot, ons puur een schouwspel lijken dat ons op geen enkele wijze stoort.

Nee tegen de nieuwe verafgoding van het geld

55. Een van de oorzaken van deze situatie is gelegen in de relatie die wij met geld tot stand hebben gebracht, aangezien wij rustig de macht ervan over ons en onze maatschappijen accepteren. De financiële crisis die wij doormaken, doet ons vergeten dat deze haar oorsprong vindt in een diepe antropologische crisis: het ontkennen van het primaatschap van het menselijk wezen! Wij hebben nieuwe afgoden geschapen. De aanbidding van het oude gouden kalf (vgl. Ex. 32, 1-35) heeft een nieuwe en meedogenloze versie gevonden in het fetisjisme van het geld en de dictatuur van een economie zonder gezicht en zonder een werkelijk menselijk doel. De wereldcrisis die geldwezen en de economie treft, laat de eigen gebreken aan evenwicht zien en vooral het ernstige gebrek aan een antropologische oriëntering dat het menselijk wezen reduceert tot slechts één van zijn behoeften: consumeren.

56. Terwijl de inkomsten van weinigen exponentieel groeien, raken die van de meerderheid steeds verder verwijderd van het welzijn van deze gelukkige minderheid. Deze onevenwichtigheid komt voort uit ideologieën die de absolute autonomie van de markten en de financiële speculatie verdedigen. Daarom ontkennen zij het recht op controle van de staten, die de taak hebben te waken over het algemeen welzijn. Er vestigt zich een nieuwe onzichtbare, soms virtuele tirannie, die op een eenzijdige en onverbiddelijke wijze haar wetten en regels oplegt. Bovendien verwijderen de schuld en de rente ervan landen van de uitvoerbare mogelijkheden van hun economie en de burgers van hun werkelijke koopkracht. Bij dit alles komt nog een wijd vertakte corruptie en een egoïstische belastingontduiking, die mondiale dimensies hebben aangenomen. De zucht naar macht en bezit kent geen grenzen. In dit systeem dat ernaar neigt om alles op te slokken met het doel de winsten te vergroten, blijft alles wat broos is, zoals het milieu, weerloos ten overstaan van de belangen van de vergoddelijkte markt, die in een absolute regel zijn veranderd.

Nee tegen geld dat heerst in plaats van te dienen

57. Achter deze houding gaan het afwijzen van de ethiek en het afwijzen van God schuil. Naar de ethiek kijkt men gewoonlijk met een zeker spottend misprijzen. Men beschouwt haar als contraproductief, te menselijk, omdat zij geld en macht relativeert. Men voelt haar als een bedreiging, aangezien zij het manipuleren en degraderen van de persoon veroordeelt. Al met al, de ethiek verwijst naar een God die op een verplichtend antwoordt wacht, dat buiten de categorieën van de markt valt. Voor deze categorieën is God, als ze worden verabsoluteerd, oncontroleerbaar, niet te manipuleren, zelfs gevaarlijk, in zoverre Hij het menselijk wezen roept tot zijn volle verwezenlijking en onafhankelijkheid van iedere vorm van slavernij. De ethiek - een niet geïdeologiseerde ethiek - maakt het mogelijk een menselijker evenwicht en maatschappelijke orde te scheppen. In deze zin spoor ik de financiële deskundigen en de bestuurders van de verschillende landen aan de woorden van een wijze uit de oudheid in overweging te nemen: “De eigen goederen niet met de armen delen is hen bestelen en beroven van het leven. De goederen die wij bezitten zijn niet van ons, maar van hen”.55

58. Een financiële hervorming die de ethiek niet negeert, zou een krachtige verandering van houding vereisen van de kant van de politieke leiders, die ik aanspoor deze uitdaging aan te gaan met vastberadenheid en vooruitziende blik, uiteraard zonder het bijzondere karakter van iedere context uit het oog te verliezen. Geld moet dienen en niet heersen! De paus heeft allen lief, rijk en arm, maar heeft de plicht in naam van Christus eraan te herinneren dat de rijken de armen moeten helpen, respecteren en voor hen moeten zorgen. Ik nodig u uit tot belangeloze solidariteit en een terugkeer van de economie en het geldstelsel tot een ethiek ten gunste van het menselijk wezen.

Nee tegen ongelijkheid die geweld voortbrengt

59. Vandaag vraagt men van veel kanten om meer zekerheid. Maar zolang er geen einde wordt gemaakt aan uitsluiting en ongelijkheid in de maatschappij en tussen de verschillende volken, zal het onmogelijk zijn geweld met wortel en tak uit te roeien. De armen en de armste bevolkingen worden beschuldigd van geweld, maar zonder gelijkheid van mogelijkheden zullen de verschillende vormen van agressie en oorlog een vruchtbare bodem vinden die vroeg of laat een uitbarsting zal veroorzaken. Wanneer de - plaatselijke, landelijke of mondiale - maatschappij een gedeelte van zichzelf aan de rand in de steek laat, zullen er geen politieke programma’s, noch ordetroepen of intelligence zijn die onbegrensd voor de rust kunnen instaan. Dat gebeurt niet alleen omdat ongelijkheid de gewelddadige reactie oproept van degenen die van het systeem zijn uitgesloten, maar omdat het maatschappelijke en economische systeem in de wortel onrechtvaardig is. Zoals het goede ernaar streeft zich mee te delen, zo streeft het kwade, waarmee men instemt, dat wil zeggen de ongerechtigheid, er naar haar schadelijke kracht te verspreiden en in stilte de grondslagen van ieder politiek en maatschappelijk systeem te ontwrichten, hoe solide dit ook mag schijnen. Als iedere handeling gevolgen heeft, dan bevat een kwaad dat zich heeft genesteld in de structuren van een maatschappij, altijd een potentieel aan ontbinding en dood. Het is het in de onrechtvaardige maatschappelijke structuren gekristalliseerde kwaad waarvan men geen betere toekomst kan verwachten. Wij zijn ver verwijderd van het zogenaamde “einde van de geschiedenis”, aangezien de voorwaarden voor een houdbare en vreedzame ontwikkeling nog niet adequaat zijn geïmplanteerd en verwezenlijkt.

60. De mechanismen van de huidige economie bevorderen een toename van de consumptie, maar het blijkt dat ongebreideld consumptisme, gepaard gaande met ongelijkheid, de maatschappelijke structuur dubbel schaadt. Zo brengt maatschappelijke ongelijkheid vroeg of laat geweld voort dat de wapenwedloop niet oplost, noch ooit zal oplossen. Zij dient er alleen toe te pogen hen te bedriegen die meer veiligheid opeisen, alsof wij vandaag niet weten dat wapens en gewelddadige onderdrukking, in plaats van oplossingen aan te dragen, nieuwe en ergere conflicten tot stand brengen. Sommigen stellen zich er eenvoudig tevreden mee de armen en de arme landen de schuld te geven van eigen ellende met onrechtmatige generalisaties en pretenderen de oplossing te vinden in een “opvoeding” die hen tot bedaren brengt en verandert in gedomesticeerde en goedaardige wezens. Dit wordt nog irritanter, als de uitgeslotenen de maatschappelijke kanker, die corruptie is, zien groeien. Corruptie die diep geworteld is in veel landen - bij de regeringen, in het ondernemerschap en de instellingen - ongeacht de politieke ideologie van de regeerders.

Enkele culturele uitdagingen

61. Wij evangeliseren ook, wanneer wij de verschillende uitdagingen aangaan die zich kunnen voordoen.56 Soms openbaren deze zich in authentieke aanvallen op de godsdienstvrijheid of in nieuwe situaties van christenvervolging, die in enkele landen een alarmerend niveau van haat en geweld hebben bereikt. Op veel plaatsen gaat het veeleer om een wijd verbreide relativistische onverschilligheid, verbonden met de desillusie en crisis van de ideologieën die heeft plaatsgevonden als reactie op alles wat totalitair lijkt te zijn. Dat schaadt niet alleen de Kerk, maar het maatschappelijk leven in het algemeen. Wij erkennen dat een cultuur waarin ieder drager wil zijn van een eigen subjectieve waarde, niet bevordert dat burgers wensen deel te nemen aan een gemeenschappelijk project dat uitgaat boven persoonlijke belangen en wensen.

62. In de heersende cultuur wordt de eerste plaats ingenomen door hetgeen uiterlijk is, direct, zichtbaar, snel, oppervlakkig, voorlopig. Het werkelijke maakt plaats voor de schijn. In veel landen heeft de globalisering geleid tot een versneld verval van de culturele wortels met een invasie van tendensen die tot andere, economisch ontwikkelde, maar ethisch verzwakte culturen behoren. Daarover hebben bisschoppen van verschillende continenten zich bij meerdere bisschoppensynodes uitgelaten. De Afrikaanse bisschoppen hebben bijvoorbeeld, teruggrijpend op de encycliek Sollicitudo rei socialis enkele jaren geleden erop gewezen, dat men vaak de landen van Afrika wil veranderen in eenvoudige “stukken van een mechanisme, delen van een geweldig raderwerk. Dat doet zich vaak ook voor op het gebied van de middelen voor maatschappelijke communicatie, die, omdat zij vaak worden beheerd door centra in het noorden van de wereld, niet altijd op de verschuldigde wijze rekening houden met de eigen prioriteiten en problemen van deze landen, noch hun culturele fysionomie respecteren”.57 Op dezelfde wijze hebben de bisschoppen van Azië “de invloed” onderstreept “die van buitenaf wordt uitgeoefend op de Aziatische culturen. Er komen nieuwe vormen van gedrag op die het resultaat zijn van een buitensporige blootstelling aan de communicatiemiddelen [...] Een gevolg hiervan is dat de negatieve aspecten van de media- en amusementsindustrie de traditionele waarden bedreigen”.58

63. Het katholieke geloof van veel volken staat vandaag tegenover de uitdaging van de verspreiding van nieuwe religieuze bewegingen, waarvan sommige neigen naar fundamentalisme en andere een spiritualiteit zonder God lijken voor te houden. Dat is enerzijds het resultaat van een menselijke reactie met betrekking tot een materialistische, consumptistische en individualistische maatschappij en anderzijds een gebruik maken van het gebrek van de bevolking die in de randgebieden en de verarmde streken leeft. Een bevolking die overleeft te midden van groot menselijk leed en zoekt naar onmiddellijke oplossingen voor de eigen noden. Deze religieuze bewegingen die worden gekenmerkt door hun subtiele wijze van binnendringen, vullen binnen het heersende individualisme een leegte op die door het secularistische rationalisme is overgelaten. Bovendien is het noodzakelijk dat wij erkennen dat, als een deel van onze gedoopte mensen niet ervaart dat ze tot de Kerk behoren, dat ook te wijten is aan sommige structuren en een weinig gastvrij klimaat in enkele van onze parochies en gemeenschappen of aan een bureaucratische houding in het reageren op eenvoudige of ingewikkelde problemen in het leven van onze volken. In veel delen overheerst het bestuursmatige aspect het pastorale, evenals een sacramentalisering zonder andere vormen van evangelisatie.

64. Het proces van secularisatie neigt ertoe het geloof en de Kerk terug te brengen tot het privé- en heel persoonlijke domein. Met het ontkennen van iedere transcendentie heeft het bovendien een groeiende ethische deformatie teweeg gebracht, een verzwakking van het bewustzijn van de persoonlijke en maatschappelijke zonde en een voortgaande toename van het relativisme, die een algemene desoriëntatie veroorzaken, vooral in de fase van de adolescentie en de jonge volwassenheid, die zo vatbaar is voor veranderingen. Zoals de bisschoppen van de Verenigde Staten van Amerika terecht opmerkten: terwijl de Kerk hamert op het bestaan van objectieve morele normen die voor allen gelden, “zijn er mensen die dit onderricht presenteren alsof het onjuist is, of tegengesteld aan de fundamentele mensenrechten. Dit soort argumenten komt alleen maar voort uit een vorm van moreel relativisme, dat zich niet zonder inconsequentie voegt bij een vertrouwen in de absolute rechten van het individu. In deze optiek vat men de Kerk op, als bevorderde zij een bijzonder vooroordeel en maakte zij inbreuk op de individuele vrijheid”.59 Wij leven in een informatiemaatschappij die ons zonder onderscheid verzadigt van gegevens, alle op hetzelfde niveau, en ons uiteindelijk brengt tot een verschrikkelijke oppervlakkigheid op het ogenblik van het aanpakken van de morele kwesties. Dientengevolge wordt een opvoeding noodzakelijk die kritisch leert denken en een traject biedt van rijping in de waarden.

65. Ondanks heel de secularistische stroming die de maatschappij overspoelt, is de katholieke Kerk in veel landen – ook waar het christendom in de minderheid is - een geloofwaardige instelling in de publieke opinie voor wat het terrein van solidariteit en zorg voor de meest behoeftigen betreft. Bij herhaalde gelegenheden heeft zij gediend als bemiddelaarster om een oplossing van problemen te begunstigen die de vrede, de eensgezindheid, het milieu, de bescherming van het leven, de mensen- en burgerrechten enzovoort betreffen. En hoe groot is de bijdrage van de katholieke scholen en universiteiten in de hele wereld! Het is zeer positief dat het zo is. Het kost ons echter moeite te tonen dat wij, wanneer wij andere kwesties ter sprake brengen die minder publiek onthaal vinden, dat doen uit trouw aan dezelfde overtuigingen over de waardigheid van de menselijke persoon en het gemeenschappelijk welzijn.

66. Het gezin maakt een diepe culturele crisis door, evenals alle gemeenschappen en maatschappelijke verbanden. In het geval van het gezin wordt de broosheid van verbanden in het bijzonder ernstig, omdat het de fundamentele cel van de maatschappij betreft, de plaats waar men leert samenleven in verschil en anderen toe te behoren en waar ouders het geloof aan hun kinderen doorgeven. Er is een tendens het huwelijk te zien als een pure vorm van affectieve bevrediging, die op welke wijze dan ook tot stand kan komen en kan worden gewijzigd al naargelang het gevoel van ieder. De onmisbare bijdrage van het huwelijk aan de maatschappij overstijgt echter het niveau van de emotionaliteit en de toevallige behoeften van het koppel. Zoals de Franse bisschoppen leren, wordt zij niet geboren “uit het verliefde, per definitie voorbijgaande gevoel, maar uit de diepte van de verplichting, aanvaard door de echtgenoten die binnentreden in een volledige levensgemeenschap”.60

67. Het postmoderne en geglobaliseerde individualisme begunstigt een levensstijl die de ontwikkeling en de stabiliteit van de bindingen tussen personen verzwakt en de familiebanden vervormt. Het pastorale handelen moet nog beter laten zien dat de relatie met onze Vader een gemeenschap vereist en bemoedigt die banden tussen personen geneest, bevordert en versterkt. Terwijl in de wereld, vooral in enkele landen weer verschillende vormen van oorlogen en conflicten de kop opsteken, volharden wij christenen in het voorstel de ander te erkennen, de wonden te genezen, bruggen te bouwen, de banden aan te halen en elkaar te helpen “elkaars lasten te dragen” (Gal 6, 2). Anderzijds ontstaan er vandaag vele vormen van vereniging voor de verdediging van rechten en het bereiken van nobele doeleinden. Zo openbaart zich een dorst naar deelname van talrijke burgers die bouwers van maatschappelijke en culturele vooruitgang willen zijn.

Uitdagingen van de inculturatie van het geloof

68. Het christelijk substraat van sommige volken - vooral in het Westen - is een levende werkelijkheid. Hier vinden wij vooral onder de meest behoeftigen een morele reserve die de waarden van waarlijk christelijk humanisme bewaakt. Een gelovige kijk op de werkelijkheid kan niet vergeten dat wat de Heilige Geest zaait, te herkennen. Dat vergeten zou betekenen geen vertrouwen te hebben in zijn vrij en edelmoedig werken, denken dat er geen authentieke christelijke waarden zijn waar een groot gedeelte van de bevolking het doopsel heeft ontvangen en zijn geloof en broederlijke solidariteit op vele wijzen tot uitdrukking brengt. Hierin moet men veel meer dan alleen “zaden van het Woord” herkennen, aangezien het een authentiek katholiek geloof betreft, met eigen wijzen van uitdrukken dat behoort tot de Kerk. Het is niet goed de beslissende invloed te negeren die een door het geloof gekenmerkte cultuur heeft, omdat deze geëvangeliseerde cultuur over haar grenzen heen veel meer bronnen heeft dan een eenvoudige som van gelovigen tegenover de aanvallen van het huidige secularisme. Een geëvangeliseerde volkscultuur bevat waarden van geloof en solidariteit die de ontwikkeling teweeg kunnen brengen van een rechtvaardigere en gelovige maatschappij en die een bijzondere wijsheid bezit die men met een blik vol van dankbaarheid moet weten te herkennen.

69. Het is dringend noodzakelijk de culturen te evangeliseren om het evangelie te incultureren. In de landen met een katholieke traditie zal het erom gaan de rijkdom die reeds bestaat, te begeleiden, te verzorgen en te versterken en in de landen met andere religieuze of diepgaand geseculariseerde tradities zal het gaan om nieuwe processen van evangelisatie van de cultuur te bevorderen, hoewel zij projecten op zeer lange termijn veronderstellen. Wij kunnen echter niet ontkennen dat er altijd een oproep tot groei is. Iedere cultuur en iedere maatschappelijke groepering heeft zuivering en rijping nodig. In het geval van de culturen van katholieke bevolkingen kunnen wij enkele zwakheden herkennen die nog door het evangelie moeten worden genezen: machisme, alcoholisme, huiselijk geweld, een schaarse deelname aan de eucharistie, fatalistische vormen van geloof of bijgeloof, die de mensen hun toevlucht doen nemen tot tovenarij enzovoort. Maar de volksvroomheid is nu juist het beste uitgangspunt om ze te genezen en te bevrijden.

70. Het is ook waar dat soms meer dan op de impuls van christelijke vroomheid het accent wordt gelegd op uiterlijke vormen van tradities van enkele groepen of op hypothetische privé-openbaringen, die worden verabsoluteerd. Er bestaat een zeker christendom dat bestaat uit devoties, eigen aan een individuele en sentimentele wijze van geloofsbeleving die in werkelijkheid niet beantwoordt aan een authentieke “volksvroomheid”. Sommigen bevorderen deze uitdrukkingsvormen zonder zich te bekommeren om maatschappelijke verbetering en de vorming van de burgers en in bepaalde gevallen doen ze het om economisch voordeel of enige macht over de anderen te krijgen. Evenmin kunnen wij ontkennen dat zich in de laatste decennia een breuk heeft voorgedaan in de overdracht van het christelijk geloof van de ene generatie op de andere binnen het katholieke volk. Het is niet te ontkennen dat velen zich teleurgesteld voelen en ophouden zich te identificeren met de katholieke traditie, dat het aantal ouders toeneemt dat hun kinderen niet laat dopen en hun niet leert bidden, en dat er een zekere uittocht is naar andere geloofsgemeenschappen. Enkele oorzaken van deze breuk zijn: het gebrek aan ruimte voor dialoog in het gezin, de invloed van de communicatiemedia, het relativistisch subjectivisme, het ongebreidelde consumptisme dat de markt stimuleert, het gebrek aan pastorale begeleiding van de armsten, de afwezigheid van een hartelijke opvang in onze instellingen en onze moeilijkheid om de mystieke aansluiting bij het geloof opnieuw tot stand te brengen in een pluralistische religieuze omgeving.

Uitdagingen van de stadsculturen

71. Het nieuwe Jeruzalem, de heilige Stad (vgl. Apok. 21, 2-4), is het einddoel waarnaar de hele mensheid op weg is. Het is interessant dat de openbaring ons zegt dat de volheid van de mensheid en de geschiedenis wordt verwezenlijkt in een stad. Wij moeten de stad vanuit een contemplatief standpunt herkennen, ofwel vanuit een standpunt van geloof waarmee we God ontdekken die in haar huizen, in haar straten, op haar pleinen woont. De tegenwoordigheid van God begeleidt het oprechte zoeken van mensen en groeperingen naar steun en zin voor hun leven. Hij leeft onder de burgers en bevordert de solidariteit, de broederlijkheid, het verlangen naar het goede, naar waarheid, naar gerechtigheid. Deze tegenwoordigheid mag niet worden vervaardigd, maar moet worden ontdekt, onthuld. God verbergt zich niet voor hen die Hem zoeken met een oprecht hart, hoewel zij dat tastend doen, op een onnauwkeurige en vage wijze.

72. In de stad wordt het religieuze aspect tot stand gebracht door verschillende stijlen van leven, door gewoonten die verband houden met een gevoel van tijd, grondgebied en relaties dat verschilt van de stijl van de plattelandsbevolking. In het leven van iedere dag vechten de burgers vaak om te overleven en in dit gevecht gaat een diep gevoel voor het bestaan schuil dat gewoonlijk ook een diep religieus gevoel inhoudt. Dit moeten wij in aanmerking nemen om een dialoog te krijgen zoals de Heer die met de Samaritaanse tot stand bracht bij de put waar zij trachtte haar dorst te lessen (vgl. Joh. 4, 7-26).

73. Nieuwe culturen blijven ontstaan in deze uitgestrekte gebieden met mensen waar de christen niet meer gewend is degene te zijn die zin geeft of bevordert maar van deze culturen andere talen, symbolen, boodschappen en paradigma’s krijgt die nieuwe levensoriëntaties bieden, vaak in tegenstelling met het evangelie van Jezus. Een nog ongekende cultuur klopt en tekent zich af in de stad. De synode heeft vastgesteld dat vandaag de veranderingen van deze grote gebieden en de cultuur die zij uitdrukken, vaak een bevoorrechte plaats van de nieuwe evangelisatie zijn.61 Dit vereist dat men gebeds- en gemeenschapsruimten bedenkt met innovatieve, aantrekkelijkere en betekenisvolle kenmerken voor de stadbevolkingen. De plattelandsmilieus zijn door de invloed van de communicatiemiddelen niet vreemd aan deze culturele veranderingen die ook belangrijke veranderingen bewerkstelligen in hun levenswijze.

74. Dit maakt een evangelisatie noodzakelijk die de nieuwe manieren om een relatie aan te gaan met God, met de anderen en met de omgeving verlicht en de fundamentele waarden wakker roept. Het is noodzakelijk daar te komen waar de nieuwe verhalen en paradigma’s worden gevormd, met het Woord van God de diepste kernen van de ziel van de stad te bereiken. Men moet niet vergeten dat de stad een multiculturele omgeving is. In de grote steden kan men een verbindende structuur waarnemen waar groepen personen dezelfde wijzen van dromen over het leven en gelijke denkbeelden delen en zich vormen tot nieuwe menselijke sectoren, culturele gebieden, onzichtbare steden. Verschillende culturele vormen leven in feite samen, maar houden er vaak praktijken op na die afzondering en geweld veroorzaken. De Kerk is geroepen zich ten dienste te stellen van een moeilijke dialoog. Anderzijds zijn er burgers die de passende middelen krijgen voor de ontwikkeling van het persoonlijke en gezinsleven, maar zeer talrijk zijn de “niet burgers”, de “halve burgers” of het “stedelijk afval”. De stad brengt een soort permanente dubbelzinnigheid tot stand, omdat er, terwijl zij haar burgers oneindige mogelijkheden biedt, zich ook talrijke moeilijkheden voordoen voor de volle ontwikkeling van het leven van velen. Deze tegenstrijdigheid veroorzaakt schrijnend lijden. In veel delen van de wereld zijn de steden een toneel van massaprotesten, waar duizenden inwoners aanspraak maken op vrijheid, participatie, gerechtigheid en verschillende eisen die, als ze niet op de juiste wijze worden geïnterpreteerd, zelfs niet met geweld tot zwijgen kunnen worden gebracht.

75. Wij kunnen niet ontkennen dat in de steden de handel in drugs en personen, misbruik en uitbuiting van minderjarigen, het verwaarlozen van ouderen en zieken, verschillende vormen van corruptie en criminaliteit toenemen. Tegelijkertijd verandert wat een kostbare ruimte voor ontmoeting en solidariteit zou kunnen zijn, vaak in een plaats van vlucht en wederzijds wantrouwen. De huizen en de wijken worden meer gebouwd om te isoleren en te beschermen dan om bijeen te brengen en te integreren. De verkondiging van het evangelie zal een basis zijn om de waardigheid van het menselijk leven in deze context te herstellen, omdat Jezus in de steden leven in overvloed (vgl. Joh. 10, 10) wil verspreiden. De samenhangende en volledige zin van het menselijk leven die het evangelie voorhoudt, is het beste geneesmiddel voor de kwalen van de stad, hoewel wij in overweging moeten nemen dat een programma en een uniforme en strakke stijl van evangelisatie niet geschikt zijn voor deze werkelijkheid. Wel geschikt is dat wat menselijk is, tot op de bodem beleven en doordringen tot de kern van de uitdagingen als gistmiddel van getuigenis, in iedere cultuur, in iedere stad, verbetert en bevrucht de christen de stad.

II. VERLEIDINGEN VAN HEN DIE PASTORAAL WERKZAAM ZIJN

76. Ik voel een geweldige dankbaarheid voor de inzet van al degenen die in de Kerk werken. Ik wil nu niet blijven stilstaan bij de uiteenzetting van de activiteiten van de verschillende werkers in de pastoraal, van het werk van de bisschoppen tot het laagste en meest verborgen kerkelijke dienstwerk. Ik zou veeleer graag willen nadenken over de uitdagingen die zij allen onder ogen moeten zien in de context van de huidige geglobaliseerde cultuur. Ik moet echter op de eerste plaats zeggen dat de inbreng van de Kerk in de huidige wereld enorm is. Ons verdriet en onze schaamte voor de zonden van enkele leden van de Kerk en de eigen zonden moeten niet doen vergeten hoeveel christenen hun leven uit liefde geven: zij helpen zoveel mensen zich te laten behandelen of in vrede te sterven in wankele ziekenhuizen of begeleiden mensen die verschillende verslavingen hebben, in de armste gebieden van de aarde, of zij offeren zich op in de opvoeding van kinderen en jongeren, of zij nemen de zorg op zich voor ouderen die door allen zijn verlaten, of trachten waarden mee te delen in een vijandige omgeving, of zij zijn toegewijd op vele andere wijzen die de immense liefde voor de mensheid laten zien die ons door de mens geworden God is ingegeven. Ik dank voor het mooie voorbeeld dat zoveel christenen mij geven die hun leven en hun tijd met vreugde aanbieden. Dit getuigenis doet mij zeer goed en steunt mij in mijn persoonlijk streven mijn egoïsme te overwinnen om mij nog meer te geven.

77. Desondanks staan wij allen, als kinderen van deze tijd, op de een of andere manier onder invloed van de huidige geglobaliseerde cultuur, die, ook al houdt zij ons waarden en nieuwe mogelijkheden voor, ons ook kan beperken, ons kan conditioneren en ons zelfs ziek kan maken. Ik erken dat wij ruimte moeten scheppen die geschikt is om hen die werkzaam zijn in de pastoraal, te motiveren en weer te genezen, “plaatsen waar men het eigen geloof in de gekruisigde en verrezen Jezus weer kan doen herleven, waar men de eigen diepste vragen en zorgen van het dagelijks leven kan delen, waar men ten diepste het eigen bestaan en de eigen ervaring kan onderwerpen aan de evangelische criteria om de eigen individuele en maatschappelijke keuzes te richten op het goede en het schone”.62 Tegelijkertijd wil ik de aandacht weer vestigen op enkele verleidingen die vooral vandaag degenen die in de pastoraal werkzaam zijn, treffen.

Ja tegen de uitdaging van een missionaire spiritualiteit

78. Vandaag kan men in velen die werkzaam zijn in de pastoraal, inbegrepen de Godgewijde personen, een overdreven zorg vaststellen voor de persoonlijke ruimte voor autonomie en ontspanning, die ertoe leidt de eigen taken te beleven als een puur aanhangsel van het leven, alsof zij geen deel zouden uitmaken van de eigen identiteit. Tegelijkertijd wordt het geestelijk leven verward met enkele religieuze momenten die een zekere troost bieden, maar die niet de ontmoeting met de ander, de inzet in de wereld, de hartstocht voor de evangelisatie voeden. Zo kan men in velen die werkzaam zijn in de evangelisatie, ook al bidden zij, een beklemtoning van het individualisme, een identiteitscrisis of een vermindering van het vuur ontmoeten. Dit zijn drie kwaden die elkaar voeden.

79. De mediacultuur en enkele intellectuele kringen brengen soms een uitgesproken wantrouwen en een bepaalde ontgoocheling over ten opzichte van de boodschap van de Kerk. Als gevolg ontwikkelen velen van hen die in de pastoraal werken, hoewel ze bidden, een soort minderwaardigheidscomplex, dat hen ertoe brengt hun christelijke identiteit en hun overtuigingen te relativeren of te verbergen. Dan komt er een vicieuze cirkel tot stand, omdat zij zo niet gelukkig zijn met wat zij zijn en wat zij doen, zich niet vereenzelvigd voelen met de evangeliserende zending, en dit verzwakt de inzet. Tenslotte verstikken zij de vreugde van de zending in een soort obsessie om als alle anderen te zijn en te hebben wat anderen bezitten. Op deze wijze wordt de taak van de evangelisatie iets geforceerds en worden er weinig krachten en een zeer beperkte tijd aan besteed.

80. Er ontwikkelt zich in hen die in de pastoraal werkzaam zijn, buiten de geestelijke stijl of de bijzondere lijn van denken die zij kunnen hebben, een nog gevaarlijker relativisme dan dat op het gebied van de leer. Dat heeft te maken met de diepste en meest oprechte keuzes die een levensvorm bepalen. Dit praktisch relativisme bestaat in het handelen, alsof God niet zou bestaan, beslissingen nemen, alsof de armen niet zouden bestaan, dromen, alsof de anderen niet zouden bestaan, werken, alsof degenen die de boodschap niet hebben ontvangen, niet zouden bestaan. Opmerkelijk is het feit dat zelfs wie blijkbaar beschikt over vaste leerstellige en geestelijke overtuigingen, vaak vervalt in een levensstijl die ertoe leidt zich vast te klampen aan economische zekerheden of aan ruimtes van macht en menselijke roem die men zich hoe dan ook verschaft, in plaats van het leven voor anderen in de zending te geven. Laten wij ons niet laten beroven van het missionaire enthousiasme.

Nee tegen egoïstische inertie

81. Wanneer wij meer behoefte hebben aan missionaire dynamiek die zout en licht aan de wereld brengt, vrezen veel leken dat iemand hen uitnodigt om een of andere apostolische taak te verwezenlijken en proberen ze te ontkomen aan iedere inzet die hun vrije tijd kan ontnemen. Het is bijvoorbeeld vandaag heel moeilijk geworden voor de parochies catechisten te vinden die gekwalificeerd zijn en in hun taak verschillende jaren volharden. Iets dergelijks gebeurt echter ook bij de priesters die zich obsessief bezighouden met hun persoonlijke tijd. Dit is vaak te wijten aan het feit dat de mensen de dwingende behoefte voelen hun ruimte voor autonomie te beschermen, alsof een taak van evangelisatie een gevaarlijk vergif zou zijn in plaats van een vreugdevol antwoord op de liefde van God, die ons tot zending bijeenroept en ons volkomen en vruchtbaar maakt. Sommigen verzetten zich ertegen om de smaak van de zending tot op de bodem te ondervinden en blijven zich hullen in een verlammende inertie.

82. Het probleem is niet altijd een overmaat aan activiteit, maar het zijn vooral de activiteiten die slecht worden beleefd, zonder de juiste motiveringen, zonder een spiritualiteit waarvan het handelen is doordrongen en die het wenselijk maken. Hieruit komt voort dat plichten meer vermoeien dan redelijk is, en soms ziek maken. Het gaat niet om een kalme, maar gespannen, zware, onvoldane en uiteindelijk niet aanvaarde moeite. Deze pastorale inertie kan verschillende oorsprongen hebben. Sommigen vervallen ertoe, omdat zij doorgaan met niet te verwezenlijken projecten en niet graag betrokken zijn bij wat zij rustig zouden kunnen doen. Anderen, omdat zij de moeilijke ontwikkeling van de processen niet accepteren en willen dat alles uit de hemel komt vallen. Anderen, omdat zij zich vastklampen aan enkele projecten of aan dromen over succes die door hun ijdelheid worden gekoesterd. Anderen, omdat zij het werkelijke contact met de mensen hebben verloren in een verzakelijking van de pastoraal die ertoe leidt meer aandacht te besteden aan de organisatie dan aan de personen, zodat hen meer het “marsschema” dan de mars zelf interesseert. Anderen vervallen tot inertie, omdat zij niet weten te wachten, het levensritme willen beheersen. Het huidige verlangen onmiddellijk tot resultaten te komen zorgt ervoor dat zij die in de pastoraal werken, niet gemakkelijk de zin van enige tegenkanting, een schijnbare mislukking, een kritiek, een kruis verdragen.

83. Zo krijgt de grootste bedreiging vorm, dat wil zeggen “het grijze pragmatisme van het dagelijkse leven van de Kerk, waarin alles schijnbaar normaal verder gaat, terwijl in werkelijkheid het geloof slijt en degenereert in kleingeestigheid”.63 Er ontwikkelt zich een psychologie van het graf, die langzaam de christenen verandert in mummies voor een museum. Teleurgesteld door de werkelijkheid, door de Kerk en door zichzelf, zijn zij voortdurend in de verleiding zich vast te klampen aan een zoetige droefheid, zonder hoop, die zich van hun hart meester maakt als “het kostbaarste elixir van de duivel”.64 Geroepen om te verlichten en leven mee te delen, laten zij zich uiteindelijk fascineren door dingen die alleen maar duisternis en innerlijke vermoeidheid voortbrengen en die de apostolische dynamiek verzwakken. Om dit alles veroorloof ik het mij erop aan te dringen: laten wij ons niet beroven van de vreugde van de evangelisatie!

Nee tegen onvruchtbaar pessimisme

84. De vreugde van het evangelie is die welke niets en niemand ons ooit zal kunnen ontnemen (vgl. Joh. 16, 22). De kwaden van onze wereld - en die van de Kerk - zouden geen excuus moeten zijn om onze inzet en ons vuur te verminderen. Laten wij ze beschouwen als uitdagingen om te groeien. Bovendien is de blik van het geloof in staat het licht te herkennen dat de Heilige Geest steeds uitstort te midden van de duisternis, zonder te vergeten dat “waar de zonde heeft gewoekerd, de genade mateloos werd” (Rom. 5, 20). Ons geloof wordt uitgedaagd een glimp op te vangen van de wijn waarin het water kan worden veranderd, en het graan te ontdekken dat groeit te midden van het onkruid. Ook al voelen wij verdriet vanwege de ellende van onze tijd en zijn wij ver verwijderd van naïef optimisme, dan nog mag vijftig jaar na het Tweede Vaticaans Concilie het grootste realisme niet een verminderd vertrouwen in de Geest, noch een vermindering van edelmoedigheid betekenen. In deze zin kunnen wij opnieuw naar de woorden van de zalige Johannes XXIII luisteren op die gedenkwaardige dag van 11 oktober 1962: “Niet zonder belediging voor onze oren worden ons de geluiden verteld van enkelen die, hoewel brandend van ijver voor de godsdienst, de feiten echter zonder voldoende objectiviteit, noch met een wijs oordeel inschatten. In de huidige omstandigheden van de menselijke samenleving zijn zij niet meer in staat iets anders te zien dan ondergang en ellende [...]. Het lijkt ons dat wij het resoluut oneens moeten zijn met deze onheilsprofeten, die altijd het ergste verkondigen, als dreigde het einde van de wereld. Bij de huidige stand van de menselijke gebeurtenissen, waarin de mensheid aan een nieuwe orde van de dingen lijkt te beginnen, zijn veeleer de mysterieuze plannen van de Goddelijke Voorzienigheid te zien, die achtereenvolgens worden verwezenlijkt door middel van het werk van de mensen, dikwijls buiten hun verwachtingen, en met wijsheid alles beschikken, ook de menselijke tegenspoed voor het welzijn van de Kerk”.65

85. Een van de ernstigste verleidingen die het vuur en de durf verstikken, is het gevoel van een nederlaag, dat ons verandert in ontevreden en ontgoochelde pessimisten met een donker gezicht. Niemand kan een veldslag ondernemen, als hij tevoren niet volledig vertrouwt op de overwinning. Wie zonder vertrouwen begint, heeft van tevoren de helft van de veldslag verloren en begraaft zijn eigen talenten. Ook al is het in het smartelijke bewustzijn van de eigen zwakheden, men moet verder gaan zonder zich gewonnen te geven en zich herinneren wat de Heer tot de heilige Paulus zei: “Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen” (2 Kor. 12, 9). Een christelijke overwinning is altijd een kruis, maar een kruis dat tegelijkertijd een overwinningsbanier is, die met strijdbare tederheid tegen de aanvallen van het kwaad wordt gedragen. De boze geest van de nederlaag is de broer van de verleiding voortijdig het graan van het onkruid te scheiden, als product van een angstig en egoïstisch wantrouwen.

86. Het is duidelijk dat op verschillende plaatsen een geestelijke “woestijnvorming” heeft plaatsgevonden, als vrucht van het plan van maatschappijen die zich zonder God willen opbouwen en hun christelijke wortels verwoesten. Daar “is de christelijke wereld onvruchtbaar aan het worden en raakt zij uitgeput, als een bovenmate uitgebuite grond die verandert in zand”.66 In andere landen verplicht de hevige weerstand tegen het christendom de christenen hun geloof bijna heimelijk te beleven in het land waarvan zij houden. Dit is een andere zeer smartelijke vorm van woestijn. Ook de eigen familie of de eigen werkplek kunnen het droge milieu zijn waar men het geloof moet bewaren en moet trachten het uit te stralen. Maar “juist vanuit de ervaring van deze woestijn, vanuit deze leegte moeten wij opnieuw de vreugde van het geloven, het levensbelang ervan voor ons, mannen en vrouwen, ontdekken. In de woestijn ontdekt men weer de waarde van wat wezenlijk is om te leven; zo zijn er in de huidige wereld talloze tekenen, dikwijls zichtbaar gemaakt in impliciete of negatieve vorm, van de dorst naar God, van de uiterste zin van het leven. En in de woestijn is er vooral behoefte aan mensen van geloof, die met hun leven zelf de weg wijzen naar het Beloofde Land en zo de hoop levend houden”.67 In ieder geval zijn wij in deze omstandigheden geroepen menselijke amforen te zijn om anderen te drinken te geven. Soms verandert een amfoor in een zwaar kruis, maar het is juist op het kruis, dat de Heer, doorboord, zich aan ons heeft gegeven als bron van levend water. Laten wij ons de hoop niet laten ontnemen! 

Ja tegen de nieuwe betrekkingen, door Jezus Christus in het leven geroepen

87. Vandaag voelen wij, nu de netten en instrumenten van de menselijke communicatie ongehoorde ontwikkelingen hebben doorgemaakt, de uitdaging om de “mystiek” van het samen leven te ontdekken en door te geven, ons onder elkaar te vermengen, elkaar te ontmoeten, elkaar in de armen te sluiten, elkaar te steunen, deel te nemen aan dit enigszins chaotische getij dat kan veranderen in een ware ervaring van broederschap, in een solidaire karavaan, in een heilige pelgrimstocht. Op deze wijze zullen de grootste mogelijkheden van communicatie zich vertalen in grotere mogelijkheden van ontmoeting en solidariteit onder allen. Als wij deze weg zouden kunnen volgen, dan zou dat een heel goede zaak zijn, zo helend, zo bevrijdend, zo veel hoop voortbrengend! Uit zichzelf treden om zich met anderen te verenigen doet goed. Zich in zichzelf opsluiten betekent het bittere vergif smaken van de immanentie en de menselijkheid bij iedere egoïstische keuze die wij maken, het onderspit laten delven.

88. Het christelijk ideaal zal er altijd toe uitnodigen de achterdocht, het voortdurende wantrouwen, de angst overspoeld te worden, de defensieve houdingen die de huidige wereld ons oplegt, te overwinnen. Velen trachten van de anderen te vluchten in een gemakzuchtig privéleven of in een beperkte kring van de meest intieme personen en zien af van het realisme van de maatschappelijke dimensie van het evangelie. Want, net als sommigen een louter spirituele Christus, zonder vlees en zonder kruis, zouden willen hebben, worden ook intermenselijke relaties verlangd die alleen bestaan door middel van vernuftige apparaten, door schermen en systemen die men op commando aan- en uit kan zetten. Intussen nodigt het evangelie ons uit het risico te lopen van de ontmoeting met het gezicht van de ander, met zijn fysieke aanwezigheid, die vragen stelt, met zijn verdriet en zijn eisen, met zijn aanstekelijke vreugde in een voortdurend direct fysiek contact. Het authentieke geloof in de vlees geworden Zoon van God is niet te scheiden van de zelfgave, van het behoren tot een gemeenschap, van de dienstbaarheid, van de verzoening met het vlees van de ander. De Zoon van God heeft ons in zijn menswording uitgenodigd tot de revolutie van de tederheid.

89. Isolement, dat een versie is van immanentisme, kan zich uitdrukken in een valse autonomie, die God buitensluit en die echter ook in het religieuze een vorm van geestelijk consumptisme binnen handbereik van zijn ziekelijk individualisme kan vinden. De terugkeer naar het heilige en de spirituele zoektocht die onze tijd kenmerken, zijn dubbelzinnige verschijnselen. Maar meer dan het atheïsme hebben wij vandaag tegenover ons de uitdaging op de juiste wijze een antwoord te geven op de dorst naar God van veel mensen, opdat zij niet proberen deze te lessen met vervreemdend aanbod of met een Jezus Christus zonder vlees en zonder engagement met de ander. Als zij in de Kerk geen spiritualiteit vinden die hen geneest, hen bevrijdt, hen vervult van leven en vrede en die tegelijkertijd hen roept tot solidaire gemeenschap en missionaire vruchtbaarheid, zullen zij uiteindelijk worden bedrogen door aanbiedingen die niet humaniseren, noch God verheerlijken.

90. De bijzondere vormen van volksreligiositeit zijn geïncarneerd, omdat zij zijn voortgekomen uit de belichaming van het christelijk geloof in een volkscultuur. Juist daarom sluiten zij een persoonlijke relatie in, niet met harmoniserende energieën, maar met God, met Jezus Christus, met Maria, met een heilige. Zij hebben vlees, zij hebben een gezicht. Zij zijn geschikt om mogelijkheden voor een relatie en niet zozeer voor een individualistische vlucht te voeden. In andere sectoren van onze maatschappijen groeit de achting voor verschillende vormen van “spiritualiteit van het welzijn” zonder gemeenschap, voor een “theologie van de welvaart” zonder broederlijke verplichtingen of voor subjectieve ervaringen zonder gezicht, die zich beperken tot een innerlijk immanentistisch zoeken.

91. Een belangrijke uitdaging is te laten zien dat de oplossing nooit zal bestaan in het vluchten voor een persoonlijke en geëngageerde relatie met God, die ons tegelijkertijd verplicht tot de ander. Dit is wat vandaag gebeurt, wanneer gelovigen zich verbergen en zich aan het zicht van anderen te onttrekken en wanneer zij op subtiele wijze van de ene plaats naar de andere of van de ene taak naar de andere vluchten zonder diepe en vaste banden aan te gaan: “Imaginatio locorum et mutatio multos fefellit”.68 Het is een verkeerde remedie, die het hart en soms het lichaam ziek maakt. Het is noodzakelijk te helpen erkennen dat de enige weg erin bestaat de ander met de juiste houding te ontmoeten door hem te waarderen en te aanvaarden als tochtgenoot, zonder innerlijke weerstand. Beter nog, het gaat erom Jezus in het gelaat van de ander te leren ontdekken, in hun stem, in hun verlangens. Het betekent ook leren lijden in een omarming met de gekruisigde Jezus, wanneer wij onterechte agressie of ondankbaarheid ondergaan, zonder ooit moe te worden te kiezen voor broederlijkheid.69 

92. Daarin is de ware genezing gelegen, aangezien de wijze om met de andere een relatie aan te gaan die ons werkelijk geneest in plaats van ons ziek te maken, een mystieke, contemplatieve broederschap is, die weet te kijken naar de heilige grootheid van de naaste, die God weet te ontdekken in ieder menselijk leven, die de hinderlijkheden van het samen leven weet te verdragen door zich vast te klampen aan de liefde van God, die het hart weet te openen voor de goddelijke liefde om het geluk van de ander te zoeken, zoals hun goede Vader dat zoekt. Juist in deze tijd en ook daar waar zij een “kleine kudde” (Luc. 12, 32) vormen, zijn de leerlingen van de Heer geroepen als een gemeenschap te leven die het zout der aarde en het licht der wereld is (vgl. Mat. 5, 13-16). Zij zijn geroepen getuigenis af te leggen van een op een steeds nieuwe wijze evangeliserende verbondenheid. 70 Laten wij ons niet laten beroven van de gemeenschap!

Nee tegen geestelijke wereldse gezindheid

93. Geestelijke wereldse gezindheid, die zich verschuilt achter de schijn van religiositeit en zelfs liefde voor de Kerk, bestaat in het zoeken naar menselijke eer en persoonlijk welzijn in plaats van naar de eer van de Heer. Dat verweet de Heer de farizeeërs: “Maar hoe zoudt gij ook kunnen geloven, als gij van elkaar eer tracht te verwerven, terwijl gij de eer die van de enige God komt, niet zoekt?” (Joh. 5, 44). Het betreft een subtiele wijze van het zoeken naar “het eigen belang, niet dat van Jezus Christus” (Fil. 2, 21). Zij neemt veel vormen aan, al naar gelang het type persoon en de omstandigheid waar zij binnensluipt. Aangezien zij is verbonden met het zoeken naar de schijn, gaat zij niet altijd gepaard met openlijke zonden en lijkt uiterlijk alles correct. Maar als zij de Kerk zou binnendringen, “zou zij oneindig rampzaliger zijn dan iedere andere eenvoudig morele mondaniteit”.71

94. Deze wereldse gezindheid kan zich in het bijzonder op twee ten diepste met elkaar verbonden manieren voeden. Een is de aantrekkingskracht van het gnosticisme, een in subjectivisme opgesloten geloof, waar alleen maar een bepaalde ervaring of een reeks redeneringen en vormen van kennis van belang zijn, die, naar men denkt, kunnen troosten en verlichten, maar waar het subject uiteindelijk opgesloten blijft in de immanentie van zijn eigen rede en zijn gevoelens. De andere is het op zichzelf betrokken en prometheïsch neopelagianisme van hen die uiteindelijk alleen maar vertrouwen op eigen kracht en zich verheven voelen boven de anderen, omdat zij zich aan bepaalde normen houden of omdat zij onwrikbaar trouw zijn aan een zekere katholieke stijl die eigen is aan het verleden. Het is een vermeende leerstellige of disciplinaire zekerheid die ruimte biedt aan een arcistisch en autoritair elitarisme, waar men in plaats van te evangeliseren de anderen analyseert en classificeert en in plaats van de toegang tot de genade te vergemakkelijken energie steekt in het controleren. In beide gevallen zijn noch Jezus, noch de anderen werkelijk van belang. Het zijn blijken van een antropocentrisch immanentisme. Het is onmogelijk zich voor te stellen dat uit deze beperkende vormen van christendom een authentieke evangeliserende dynamiek kan voortkomen. 

95. Deze duistere wereldse gezindheid openbaart zich in veel blijkbaar tegengestelde houdingen, echter met dezelfde pretentie “de ruimte van de Kerk te beheersen”. In sommigen ziet men een overdreven zorg voor de liturgie, de leer en het prestige van de Kerk, maar zonder dat zij zich zorgen maken over een werkelijke inpassing van het evangelie in het Volk van God en de concrete behoeften van de geschiedenis. Zo verandert het leven van de Kerk in een museumstuk of een bezit van weinigen. In anderen verbergt zich dezelfde geestelijke wereldse gezindheid achter de aantrekkingskracht om maatschappelijke en politieke veroveringen te kunnen laten zien of in een verwaandheid die verbonden is met het organiseren van praktische zaken, of een zich aangetrokken voelen door de dynamiek van zelfachting en op zichzelf betrokken verwezenlijking. Het kan zich ook vertalen in verschillende wijzen van aan zichzelf laten zien hoe men betrokken is bij een intensief sociaal leven, vol reizen, vergaderingen, etentjes, recepties. Of het komt tot uitdrukking in een managerfunctionalisme, overladen met statistieken, planningen en beoordelingen, waar de voornaamste begunstigde niet het Volk van God is, maar veeleer de Kerk als organisatie. In alle gevallen draagt zij niet het zegel van de mens geworden, gekruisigde en verrezen Christus, sluit zij zich op in elite-groeperingen, gaat zij niet werkelijk op zoek naar hen die veraf zijn, noch naar de immense menigten die dorsten naar Christus. Er is geen evangelisch vuur meer, maar het valse plezier van een egocentrische zelfgenoegzaamheid.

96. In deze context wordt de verwaandheid gevoed van hen die zich er tevreden mee stellen enige macht te hebben en er eerder de voorkeur aan geven generaals van verslagen legers te zijn dan eenvoudige soldaten van een eskadron dat blijft strijden. Hoe vaak dromen wij van apostolische, expansionistische, minutieuze en goed ontworpen plannen die eigen zijn aan verslagen generaals! Zo ontkennen wij onze kerkgeschiedenis, die roemrijk is als geschiedenis van offers, hoop, dagelijkse strijd, leven dat zich in dienstbaarheid heeft uitgeput, standvastigheid in moeizaam werk, omdat ieder werk “zweet van ons aanschijn” is. Wij converseren integendeel ijdel door te praten over “wat men zou moeten doen” - de zonde van het “wat men zou moeten doen” - als geestelijke meesters en specialisten in de pastoraal die instructies geven van buitenaf. Wij koesteren onze onbegrensde verbeeldingskracht en verliezen het contact met de pijnlijke werkelijkheid van ons gelovige volk.

97. Wie tot deze wereldse gezindheid is vervallen, kijkt van boven neer en van ver af, wijst de profetie van de broeders en zusters af, brengt wie hem vragen stelt, in diskrediet, laat voortdurend de fouten van anderen naar voren komen en is bezeten van uiterlijke schijn. Hij heeft het referentiepunt van het hart teruggebracht tot de gesloten horizon van zijn immanentie en zijn belangen en als gevolg hiervan leert hij niet van zijn eigen zonden, noch staat hij authentiek open voor vergeving. Het is een verschrikkelijke ontaarding met de schijn van het goede. Men moet deze vermijden door de Kerk ertoe te bewegen uit zichzelf te treden, te bewegen tot een zending die op Christus is gericht, tot een inzet voor de armen. Moge God ons bevrijden van een wereldse Kerk onder spirituele of pastorale draperieën! Deze verstikkende wereldse gezindheid geneest door de zuivere lucht te proeven van de Heilige Geest, die ons ervan bevrijdt teveel op onszelf gericht te zijn, verborgen in een religieuze schijn zonder God. Laten wij ons niet laten beroven van het evangelie!

Nee tegen de oorlog onder ons

98. Hoeveel oorlogen zijn er binnen het Volk van God en in de verschillende gemeenschappen! In de wijk, op de werkplek, hoeveel oorlogen uit haat en nijd, ook onder christenen! De geestelijke wereldse gezindheid brengt sommige christenen ertoe in oorlog te zijn met andere christenen die elkaar in de weg staan in hun zoeken naar macht, prestige, genoegen of economische zekerheid. Bovendien houden sommigen ermee op van harte tot de Kerk te behoren om een geest van strijd te voeden. Meer dan tot de hele Kerk te behoren met haar rijke verscheidenheid behoren zij tot deze of gene groep die zich anders of bijzonder voelt. 

99. De wereld wordt verscheurd door oorlogen en geweld of gewond door een wijd-verbreid individualisme dat de menselijke wezens verdeelt en tegen elkaar opzet om het eigen welzijn na te jagen. In verschillende landen ontstaan opnieuw conflicten en oude onenigheden waarvan men dacht dat die gedeeltelijk waren overwonnen, steken de kop weer op. Ik wil de christenen van alle gemeenschappen in de wereld in het bijzonder om een aantrekkelijk en stralend getuigenis van broederlijke gemeenschap vragen. Mogen allen bewonderen hoe u voor elkaar zorgt, hoe u elkaar wederzijds bemoedigt en elkaar begeleidt: “Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart” (Joh. 13, 35). Dat heeft Jezus met een intens gebed aan de Vader gevraagd: “Opdat zij alleen één mogen zijn ... in ons ... opdat de wereld gelove” (Joh. 17, 21). Pas op de verleiding van de afgunst! Wij zitten op dezelfde boot en varen naar dezelfde haven! Laten wij vragen om de genade ons te verheugen over de vruchten van anderen, die van allen zijn.

100. Voor hen die door oude geschillen zijn gekwetst, blijkt het moeilijk te accepteren dat wij hen aansporen tot vergeving en verzoening, omdat zij denken dat wij hun verdriet negeren of hun herinnering en idealen willen doen vergeten. Maar als zij het getuigenis van authentiek broederlijke en verzoende gemeenschappen zien, dan is dat altijd een licht dat aantrekt. Daarom doet het mij zo’n verdriet te constateren hoe er in sommige christelijke gemeenschappen, en zelfs tussen gewijde personen ruimte wordt gegeven aan verschillende vormen van haat, verdeeldheid, laster, zwartmakerij, wraak, afgunst, verlangen om eigen ideeën koste wat het kost door te drijven, tot en met vervolgingen die een onverzoenlijke heksenjacht lijken te zijn. Wie willen wij evangeliseren met dit soort gedrag?

101. Vragen wij de Heer dat Hij ons de wet van de liefde doet begrijpen. Wat is het iets goeds deze wet te hebben! Hoe goed doet het ons elkaar boven alles lief te hebben! Ja, boven alles! Tot ieder van ons is de aansporing van Paulus gericht: “Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwint het kwade door het goede” (Rom. 12, 21). En ook: “Laten wij niet moede worden goed te doen” (Gal. 6, 9). Wij hebben allen sympathieën en antipathieën, en misschien juist op dit ogenblik zijn wij boos op iemand. Laten wij minstens tot de Heer zeggen: Heer, ik ben boos op hem, op haar. Ik bid tot U voor hem en haar”. Bidden voor iemand aan wie wij ons ergeren, is een goede stap naar de liefde en het is een daad van evangelisatie. Laten wij dat vandaag nog doen! Laten wij ons niet laten beroven van de broederlijke liefde!

Andere kerkelijke uitdagingen

102. De leken vormen eenvoudigweg de immense meerderheid van het Volk van God. Ten dienste van hen is er een minderheid: de gewijde bedienaren. Het bewustzijn van de identiteit en de zending van de leek in de Kerk is gegroeid. Wij beschikken over een talrijke, hoewel niet voldoende lekenstand met een diepgeworteld gemeenschapsgevoel en een grote trouw aan de inzet voor de naastenliefde, de catechese, de viering van het geloof. Maar de bewustwording van deze verantwoordelijkheid van de leek, die voortkomt uit het doopsel en het vormsel, openbaart zich niet aan alle kanten op dezelfde manier. In sommige gevallen, omdat leken niet zijn gevormd om belangrijke verantwoordelijkheden op zich te nemen, in andere gevallen, omdat zij geen ruimte in hun particuliere Kerken hebben gevonden om zich te kunnen uitdrukken en te kunnen handelen vanwege een buitensporig klerikalisme, dat hen buiten de beslissingen houdt. Ook al constateert men een grotere deelname van velen aan het door leken verrichte dienstwerk, deze inzet wordt niet weerspiegeld in het doordringen van de christelijke waarden in de maatschappelijke, politieke en economische wereld. Hij beperkt zich vaak tot interkerkelijke taken zonder een werkelijke inzet voor de toepassing van het evangelie op de verandering van de maatschappij. De vorming van de leken en de evangelisatie van beroepsmatige en intellectuele categorieën vertegenwoordigen een belangrijke pastorale uitdaging.

103. De Kerk erkent de onmisbare inbreng van de vrouw in de maatschappij met een gevoeligheid, intuïtie en bepaalde bijzondere capaciteiten die gewoonlijk meer eigen zijn aan vrouwen dan aan mannen. Bijvoorbeeld de bijzondere vrouwelijke aandacht voor de ander, die op een bijzondere wijze, ook als is dat niet exclusief, tot uitdrukking komt in het moederschap. Ik zie met genoegen hoeveel vrouwen pastorale verantwoordelijkheden delen met de priesters, hun bijdrage leveren aan het begeleiden van personen, gezinnen of groepen en een nieuwe inbreng hebben in de theologische reflectie. Maar er moet nog meer ruimte geboden worden voor een meer doorslaggevende vrouwelijke tegenwoordigheid in de Kerk, want “het vrouwelijke genie is noodzakelijk in alle uitdrukkingen van het maatschappelijk leven; daarom moet men de tegenwoordigheid van de vrouw ook garanderen op het terrein van het werk”72 en op de verschillende plaatsen waar belangrijke beslissingen worden genomen, zowel in de Kerk als in de maatschappelijke structuren.

104. De aanspraken op de gewettigde rechten van de vrouw, te beginnen bij de vaste overtuiging dat mannen en vrouwen dezelfde waardigheid hebben, stellen aan de Kerk diepgaande vragen, die haar uitdagen en die men niet oppervlakkig kan ontwijken. Het priesterschap dat aan mannen is voorbehouden, als teken van Christus de Bruidegom, die zich in de eucharistie aan ons geeft, is een kwestie die niet ter discussie wordt gesteld, maar een reden kan worden tot een bijzonder conflict, als men de sacramentele macht te zeer vereenzelvigt met macht. Men moet niet vergeten dat, wanneer wij spreken over priesterlijke macht “wij ons op het terrein van de functie, niet op dat van de waardigheid en de heiligheid bevinden”.73 Het ambtelijk priesterschap is een van de middelen die Jezus gebruikt ten dienste van zijn volk, maar de grote waardigheid komt van het doopsel, dat voor allen toegankelijk is. De vereenzelviging van de priester met Christus het Hoofd - dat wil zeggen als hoofdbron van de genade - houdt niet een verheffing in die hem plaatst boven heel de rest. In de Kerk “geven” de functies “geen aanleiding tot superioriteit van de één boven de ander”.74 In feite is een vrouw, Maria, belangrijker dan de bisschoppen. Ook wanneer de functie van het ambtelijk priesterschap als “hiërarchisch” wordt beschouwd, moet men goed voor ogen houden dat “het geheel is gericht is op de heiligheid van de ledematen van Christus”.75 De sleutel en het steunpunt ervan zijn niet de macht, verstaan als overheersing, maar de macht om het sacrament van de eucharistie toe te dienen; hieruit komt zijn autoriteit voort, die altijd een dienst aan het volk is. Hier ligt een grote uitdaging voor herders en theologen, die zouden kunnen helpen beter te erkennen wat dit betekent met betrekking tot een mogelijke rol van de vrouw daar waar belangrijke beslissingen worden genomen, op de verschillende terreinen van de Kerk. 

105. De jongerenpastoraal heeft, zoals wij gewend waren die te ontwikkelen, de schok van de maatschappelijke veranderingen meegemaakt. De jongeren vinden in de gewone structuren vaak geen antwoord op hun onrust, noden, problemen en wonden. Het vergt van ons, volwassenen, het nodige om geduldig naar hen te luisteren, hun onrust of hun verlangens te begrijpen en met hen te leren praten in de taal die zij begrijpen. Om dezelfde reden levert het educatieve aanbod niet de gehoopte vruchten op. De toename en de groei van verenigingen en bewegingen van overwegend jongeren kunnen worden gezien als een werken van de Heilige Geest, die nieuwe wegen opent in overeenstemming met hun verwachtingen en zoektocht naar diepe spiritualiteit en een concreter gevoel van verbondenheid. Het is echter noodzakelijk de deelname van deze verenigingen binnen de pastoraal van het geheel van de Kerk duurzamer te maken.76 

106. Ook al is het niet altijd gemakkelijk jongeren te benaderen, er is vooruitgang geboekt op twee terreinen: het bewustzijn dat de hele gemeenschap hen evangeliseert en opvoedt, en de noodzaak dat zij meer een hoofdrol spelen. Men moet erkennen dat in de huidige context van de crisis in het engagement en de gemeenschapsbanden er veel jongeren zijn die hun solidaire hulp ten overstaan van de ellende van de wereld aanbieden en verschillende vormen van activiteit en vrijwilligerswerk ondernemen. Sommigen nemen deel aan het leven van de Kerk, roepen groepen voor dienstverlening en verschillende missionaire initiatieven in het leven in hun bisdommen of op andere plaatsen. Hoe mooi is het dat jongeren “reizigers van het geloof” zijn, gelukkig Jezus te brengen in iedere straat, op ieder plein, in iedere hoek van de aarde!

107. Op veel plaatsen zijn de roepingen tot het priesterschap en het Godgewijde leven schaars. Vaak is dat te wijten aan de afwezigheid van aanstekelijk apostolisch vuur in de gemeenschappen, waardoor zij niet enthousiasmeren en geen aantrekkingskracht opwekken. Waar leven, vuur, wil om Christus aan de anderen te brengen is, daar ontstaan echte roepingen. Zelfs in parochies waar de priesters niet erg geëngageerd en blij zijn, is het het broerderlijke en vurige leven van de gemeenschap dat het verlangen opwekt zich geheel te wijden aan God en de evangelisatie, vooral als deze levendige gemeenschap met aandrang bidt voor roepingen en de moed heeft haar jongeren een weg van bijzondere wijding voor te houden. Anderzijds hebben wij ondanks de schaarste aan roepingen vandaag een duidelijker bewustzijn van de noodzaak van een betere selectie van de kandidaten voor het priesterschap. Men mag de seminaries niet vullen op grond van welk soort van motivatie ook, zeker niet wanneer deze verbonden is met affectieve onzekerheid, het zoeken naar vormen van macht, menselijke roem of economisch welzijn.

108. Zoals ik reeds heb gezegd, heb ik geen volledige analyse willen geven, maar nodig ik de gemeenschappen uit deze perspectieven aan te vullen en te verrijken, te beginnen bij het bewustzijn van de uitdagingen die hen direct of van dichtbij betreffen. Ik hoop dat, wanneer zij dat zullen doen, er rekening mee houden dat, telkens als wij in de huidige werkelijkheid de tekenen van de tijd trachten te lezen, het goed is te luisteren naar de jongeren en de ouderen. Beiden zijn de hoop van de volken. De ouderen brengen de herinnering en de wijsheid van de ervaring in, die ertoe uitnodigt niet domweg dezelfde fouten van het verleden te herhalen. De jongeren roepen ons op de hoop weer op te wekken en te vergroten, omdat zij de nieuwe tendensen van de mensheid in zich dragen en ons openstellen voor de toekomst, zodat wij niet blijven steken in de nostalgie naar structuren en gewoonten die geen dragers van leven meer zijn in de huidige wereld.

109. Uitdagingen zijn er om te worden overwonnen. Laten wij realistisch zijn, maar zonder de vreugde, de moed en de toewijding vol hoop te verliezen! Laten wij ons niet laten beroven van de missionaire kracht!

Hoofdstuk drie

De verkondiging van het evangelie

110. Na enkele uitdagingen van de huidige werkelijkheid in overweging te hebben genomen wil ik nu herinneren aan de taak die ons in iedere tijd en op elke plaats ter harte gaat, omdat “er geen ware evangelisatie kan zijn zonder de uitdrukkelijke verkondiging dat Jezus de Heer is”, en zonder dat er een “primaat van de verkondiging van Jezus Christus in iedere activiteit van evangelisatie” is.77 Nota nemend van de zorgen van de Aziatische bisschoppen, zei Johannes Paulus II dat, als de Kerk “haar providentiële lot, de evangelisatie, moet vervullen als vreugdevolle, geduldige en steeds verder gaande prediking van de reddende dood en de verrijzenis van Jezus Christus, het uw absolute prioriteit moet zijn”.78 Dat geldt voor allen.

1. HEEL HET VOLK VAN GOD VERKONDIGT HET EVANGELIE

111. De evangelisatie is een taak van de Kerk. Maar dit subject van de evangelisatie is veel meer dan een organische en hiërarchische instelling, omdat het vóór alles een volk is op weg naar God. Het betreft zeker een mysterie dat zijn wortels heeft in de Drie-eenheid, maar dat zijn historische concretisering heeft in een pelgrimerend en evangeliserend volk, dat altijd iedere, hoewel noodzakelijke, institutionele uitdrukking overstijgt. Ik stel voor enigszins stil te blijven staan bij deze wijze van de Kerk verstaan, die haar uiteindelijke fundament vindt in het vrije en belangeloze initiatief van God.

Een volk voor allen

112. Het heil dat God ons aanbiedt, is het werk van zijn barmhartigheid. Er bestaat geen menselijk handelen, hoe goed dat ook kan zijn, dat ons een zo grote gave doet verdienen. Uit louter genade trekt God ons aan om zich met ons te verenigen.79 Hij zendt zijn Geest in ons hart om ons tot zijn kinderen te maken, om ons te veranderen en ons in staat te stellen met ons leven te antwoorden op zijn liefde. De Kerk wordt door Jezus Christus gezonden als sacrament van het heil dat door God wordt aangeboden.80 Door haar evangeliserend handelen werkt zij mee als instrument van de goddelijke genade, die onophoudelijk werkzaam is en iedere mogelijke supervisie te boven gaat. Benedictus XVI drukte dit bij de opening van de beschouwingen van de synode goed uit: “Het is belangrijk altijd te weten dat het eerste woord, het werkelijke initiatief, de werkelijke activiteit van God komt en ook wij alleen door ons te voegen in dit goddelijke initiatief, alleen door dit goddelijk initiatief af te smeken - met Hem en in Hem - verkondigers van het evangelie kunnen worden”.81 Het beginsel van het primaat van de genade moet een lichtbaken zijn dat onze overwegingen over de evangelisatie voortdurend verlicht.

113. Dit heil dat God verwezenlijkt en dat de Kerk vol vreugde verkondigt, is voor allen,82 en God heeft een weg geschapen om zich met ieder van de menselijke wezens van alle tijden te verenigen. Hij heeft ervoor gekozen hen als volk en niet als geïsoleerde wezens bijeen te roepen.83 Niemand redt zich alleen, dat wil zeggen noch als geïsoleerd individu, noch op eigen kracht. God trekt ons aan, waarbij Hij rekening houdt met het complexe net van intermenselijke relaties die het leven in een menselijke gemeenschap met zich meebrengt. Dit volk dat God voor zich heeft gekozen en bijeengeroepen, is de Kerk. Jezus zegt niet tot de apostelen dat zij een exclusieve groep moeten vormen, een elitegroep. Jezus zegt: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen” (Mat. 28, 19). De heilige Paulus zegt dat in het Volk van God, in de Kerk “er geen jood of heiden meer is...: allen tezamen zijt gij één persoon in Christus Jezus” (Gal. 3, 28). Ik zou graag willen zeggen tot hen die zich ver van God en de Kerk af voelen staan, tot hen die vreesachtig zijn, en tot de onverschilligen: de Heer roept ook jou om deel uit te maken van zijn volk en Hij doet dat met groot respect en grote liefde!

114. Kerk zijn betekent Volk van God zijn, in overeenstemming met het grote liefdesplan van de Vader. Dat houdt in gist te zijn van God te midden van de mensheid. Dat wil zeggen het heil van God te verkondigen en te brengen in deze wereld van ons, die vaak verdwaalt, die er behoefte aan heeft antwoorden te krijgen die bemoedigen, die hoop geven, die nieuwe kracht onderweg geven. De Kerk moet de plaats van belangeloze barmhartigheid zijn, waar allen zich welkom kunnen voelen en bemind, vergeven en bemoedigd om te leven naar het goede leven van het evangelie.

Een volk met veel gezichten

115. Dit Volk van God wordt belichaamd in de volken van de aarde, waarvan elk zijn eigen cultuur heeft. Het begrip cultuur is een kostbaar instrument om de verschillende uitdrukkingen van het christelijk leven, aanwezig in het Volk van God, te begrijpen. Het gaat om de stijl van leven van een bepaalde maatschappij, een bijzondere wijze die de leden daarvan hebben om onderling een relatie met elkaar, met andere schepselen en met God te hebben. Zo verstaan, bevat cultuur het geheel van het leven van een volk.84 Ieder volk ontwikkelt in zijn historische wording zijn eigen cultuur met een gewettigde autonomie.85 Dit is toe te schrijven aan het feit dat de menselijke persoon “van nature een sociaal leven volstrekt nodig heeft”86 en altijd bij de maatschappij betrokken is, waar hij een concrete wijze van zich verhouden tot de werkelijkheid beleeft. Het menselijk leven is altijd cultureel gesitueerd: “er is een nauwe band tussen natuur en cultuur”.87 De genade veronderstelt de cultuur, en Gods gave krijgt gestalte in de cultuur die haar ontvangt.

116. In deze twee millennia christendom hebben ontelbare volken de genade van het geloof ontvangen, hebben zij het doen bloeien in hun dagelijkse leven en het doorgegeven op de hun eigen culturele wijze. Wanneer een gemeenschap de verkondiging van het heil aanneemt, bevrucht de Heilige Geest de cultuur ervan met de veranderende kracht van het evangelie, zodat, zoals wij in de geschiedenis van de Kerk kunnen zien, het christendom niet beschikt over één cultureel model, “maar het zal tegelijkertijd zichzelf blijven in absolute trouw aan de evangelische boodschap en de kerkelijke traditie, en het gelaat aannemen van de ontelbare culturen en volkeren waar het aangenomen en geworteld is.”88 Bij verschillende volken die de gave van God ervaren volgens de eigen cultuur, brengt de Kerk haar authentieke katholiciteit tot uitdrukking en toont “de schoonheid van dit veelvormige gezicht”.89 In de christelijke uitdrukkingen van een geëvangeliseerd volk maakt de Heilige Geest de Kerk mooier door haar nieuwe aspecten van de openbaring te laten zien en haar een nieuw gezicht te geven. Bij inculturatie “voert de Kerk de volkeren met hun culturen binnen in haar eigen gemeenschap”,90 omdat “de positieve waarden en vormen” die iedere cultuur voorhoudt, “de manier verrijken waarop het evangelie wordt verkondigd, begrepen en beleefd”.91 Zo “wordt de Kerk door de waarden van de verschillende culturen op te nemen “sponsa ornata monilibus suis”, “de bruid die zich met haar opschik tooit” (Jes. 61, 11).92

117. Indien goed verstaan, bedreigt culturele diversiteit de eenheid van de Kerk niet. Het is de Heilige Geest, gezonden door de Vader en de Zoon, die onze harten verandert en ons in staat stelt binnen te treden in de volmaakte gemeenschap van de Heilige Drie-eenheid, waar alles zijn eenheid vindt. Hij bouwt de gemeenschap en de harmonie van het Volk van God op. De Heilige Geest zelf is de harmonie, evenals Hij de liefdesband tussen de Vader en de Zoon is.93 Hij is Degene die een veelvoudige en verschillende rijkdom aan gaven verwekt en tegelijkertijd een eenheid opbouwt die nooit eenvormigheid is, maar veelvormige harmonie, die aantrekt. De evangelisatie erkent met vreugde deze veelvoudige rijkdommen die de Heilige Geest voortbrengt in de Kerk. Het zou de logica van de menswording geen recht doen te denken aan een monocultureel en monotoon christendom. Hoewel sommige culturen weliswaar nauw verbonden zijn geweest met de verkondiging van het evangelie en de ontwikkeling van een christelijk denken, vereenzelvigt de geopenbaarde boodschap zich niet met één hiervan en bezit zij een culturen overstijgende inhoud. Daarom is het bij de evangelisatie van nieuwe culturen of culturen die de christelijke prediking niet hebben ontvangen, niet beslist noodzakelijk samen met het evangelische aanbod een bepaalde culturele vorm op te leggen, hoe mooi en oud die ook is. De boodschap die wij verkondigen, laat altijd een of ander cultureel gewaad zien, maar soms vervallen wij in de Kerk in een ijdele sacralisering van de eigen cultuur en daarbij kunnen wij meer fanatisme dan authentiek evangeliserend vuur aan de dag leggen.

118. De bisschoppen van Oceanië hebben gevraagd dat de Kerk daar “een begrip en presentatie van de waarheid van Christus ontwikkelt, uitgaande van de tradities en de culturen van de regio”, en zij hebben “alle missionarissen” ertoe aangespoord “ in harmonie met de inheemse christenen te werken om te garanderen dat het geloof en het leven van de Kerk worden uitgedrukt in gewettigde vormen, die eigen zijn aan iedere cultuur”.94 Wij mogen niet willen dat alle volken van alle continenten in het uitdrukken van het christelijk geloof de wijzen nadoen die de Europese volken op een bepaald ogenblik in de geschiedenis hebben aangenomen, omdat het geloof zich niet mag opsluiten binnen de grenzen van het begrip en de uitdrukking van een particuliere cultuur.95 Het staat buiten kijf dat één cultuur niet het mysterie van de verlossing van Christus uitputtend behandelt.

Wij zijn allen missionaire leerlingen

119. In alle gedoopten, van de eerste tot de laatste, is de heiligende kracht van de Geest, die tot evangeliseren aanzet, werkzaam. Het Volk van God is heilig op grond van deze zalving, die het onfeilbaar “in credendo” maakt. Dit betekent dat het, wanneer het gelooft, niet dwaalt, ook als het de woorden niet vindt om zijn geloof uit te drukken. De Geest leidt het in de waarheid en voert het naar het heil.96 Als deel van zijn mysterie van liefde voor de mensheid begiftigt God het geheel van de gelovigen met een instinct van het geloof - de sensus fidei -, die hen helpt te onderscheiden wat werkelijk van God komt. De tegenwoordigheid van de Geest verleent de christenen een zekere verwantschap met de goddelijke werkelijkheden en een wijsheid die het hun mogelijk maakt deze intuïtief te begrijpen, hoewel zij niet beschikken over de geschikte instrumenten om ze precies tot uitdrukking te brengen.

120. Krachtens het ontvangen doopsel is ieder lid van het Volk van God missionaire leerling geworden (vgl. Mat. 28, 19). Iedere gedoopte, wat zijn functie in de Kerk en het niveau van de vorming in zijn geloof ook is, is een actief subject van evangelisatie en het zou niet juist zijn te denken aan een evangelisatieschema dat door gekwalificeerde personen wordt verwezenlijkt, waarbij de rest van het gelovige volk alleen maar passief van hun activiteit zou moeten profiteren. De nieuwe evangelisatie moet een nieuwe belangrijke hoofdrol voor ieder van de gedoopten inhouden. Deze overtuiging verandert in een directe oproep aan iedere christen dat niemand afziet van zijn eigen inzet voor de evangelisatie aangezien iemand, als hij werkelijk de liefde van God, die hem redt, ervaren heeft, niet veel voorbereidingstijd nodig heeft om deze te gaan verkondigen, niet kan wachten, totdat hem veel lessen of langdurige instructies worden gegeven. Iedere christen is missionair in de mate waarin hij Gods liefde in Jezus Christus heeft ontmoet; laten wij niet meer zeggen dat wij “leerlingen” en “missionarissen” zijn, maar dat wij altijd “missionaire leerlingen” zijn. Als wij niet overtuigd zijn, laten wij dan naar de eerste leerlingen kijken, die onmiddellijk na de blik van Jezus te hebben leren kennen Hem vol vreugde gingen verkondigen: “Wij hebben de Messias gevonden” (Joh. 1, 41). Onmiddellijk nadat de Samaritaanse haar dialoog met Jezus had beëindigd, werd zij missionaris en veel Samaritanen geloofden in Jezus “om het woord van de vrouw” (Joh. 4, 39). Ook de heilige Paulus “begon terstond” na zijn ontmoeting met Jezus Christus “... Jezus te prediken en zei: ‘Deze is de Zoon Gods” (Hand. 9, 20). En waar wachten wij op? 

121. Zeker, wij zijn allen geroepen te groeien als verkondigers van het evangelie. Tegelijkertijd zetten wij ons in voor een betere vorming, een verdieping van onze liefde en een helderder getuigenis van het evangelie. In deze zin moeten wij allen ons voortdurend door de ander laten evangeliseren; dit betekent echter niet dat wij moeten afzien van de evangeliserende zending, maar veeleer de wijze van het meedelen van Christus moeten zoeken die beantwoordt aan de situatie waarin wij ons bevinden. In ieder geval zijn wij allen geroepen de ander een uitdrukkelijk getuigenis van de heilzame liefde van de Heer te bieden, die ons boven onze onvolmaaktheden uit zijn nabijheid aanbiedt, zijn Woord, zijn kracht, en ons leven zin geeft. Jouw hart weet dat het leven niet hetzelfde is zonder Hem, dus wat jij hebt ontdekt, wat je helpt te leven en hoop geeft, dat is wat je de ander moet meedelen. Onze onvolmaaktheid moet geen excuus zijn; integendeel, de zending is een voortdurende stimulans om niet te blijven steken in middelmatigheid en te blijven groeien. Het geloofsgetuigenis dat iedere christen geroepen is te geven, houdt in te zeggen met de heilige Paulus: “Niet dat ik het al bereikt heb. Ik ben nog niet volmaakt! Maar ik streef er vurig naar het te grijpen ... ik storm af op het doel” (Fil. 3, 12-14).

De evangeliserende kracht van de volksvroomheid

122. Op dezelfde wijze kunnen wij denken dat de verschillende volken waar het evangelie is geïncultureerd, collectieve actieve subjecten, bewerkers van de evangelisatie zijn. Dit gebeurt, omdat ieder volk de schepper van zijn eigen cultuur en de hoofdpersoon van zijn eigen geschiedenis is. Cultuur is iets dynamisch, dat een volk voortdurend herschept, en iedere generatie geeft aan de volgende een samenstelling van houdingen door met betrekking tot de verschillende existentiële situaties, die de volgende generatie weer moet bewerken ten overstaan van haar eigen uitdagingen. Het menselijk wezen “is tegelijk kind en vader van de cultuur waarin het is ingebed”.97 Wanneer in een volk het evangelie is geïncultureerd, geeft het ook in zijn proces van culturele overdracht het geloof op steeds weer nieuwe manieren door; vandaar het belang van de evangelisatie opgevat als inculturatie. Ieder deel van het Volk van God vertaalt in zijn eigen even de gave van God overeenkomstig zijn eigen karakter en geeft zo getuigenis van het ontvangen geloof en verrijkt het met nieuwe welsprekende uitdrukkingen. Men kan zeggen dat “het volk voortdurend zichzelf evangeliseert”.98 Hier is de volksvroomheid belangrijk, de authentieke uitdrukking van het spontaan missionair handelen van het Volk van God. Het gaat om een werkelijkheid die in voortdurende ontwikkeling is, waarin de Heilige Geest de hoofdrol speelt.99

123. In de volksvroomheid kan men de wijze begrijpen waarop het ontvangen geloof gestalte heeft gekregen in een cultuur en voortdurend wordt doorgegeven. Op enkele ogenblikken met wantrouwen bekeken, is het onderwerp geweest van herwaardering in de decennia na het Concilie. Paulus VI heeft in zijn apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi in deze zin een beslissende impuls gegeven. Hij legt erin uit dat de volksvroom-heid “een dorst naar God laat zien die alleen eenvoudigen en armen kunnen kennen”100 en die “in staat stelt tot edelmoedigheid en offerbereidheid tot het heldhaftige toe, wanneer het erom gaat het geloof te tonen”.101 Korter geleden heeft Benedictus XVI in Latijns-Amerika de aandacht erop gevestigd dat het gaat om een “kostbare schat van de katholieke Kerk” en dat daarin “de ziel van de Latijns-Amerikaanse volken te voorschijn komt”.102

124. In het Document van Aparecida worden de rijkdommen beschreven die de Heilige Geest ontplooit in de volksvroomheid met zijn belangeloos initiatief. Op dat geliefde continent, waar zoveel christenen hun geloof door de volksvroomheid tot uitdrukking brengen, noemen de bisschoppen haar ook ”volksspiritualiteit” of “volksmystiek”.103 Het betreft een ware “spiritualiteit die gestalte heeft gekregen in de cultuur van de eenvoudigen”. 104 Zij is niet zonder inhoud, maar zij onthult en drukt deze inhoud eerder uit langs symbolische weg dan met het gebruik van de instrumentele rede en legt in de geloofsact meer de nadruk op het credere in Deum dan het credere Deum.105 Het is “een legitieme manier om het geloof te beleven, een manier om zich deel van de Kerk te voelen en missionaris te zijn”;106 het brengt de genade van de missionariteit, het buiten zichzelf treden, het pelgrim zijn met zich mee. “Het samen op weg gaan naar heiligdommen en het deelnemen aan andere blijken van volksvroomheid en daarbij ook de kinderen meenemen of andere personen uitnodigen is op zich een daad van evangelisatie”.107

125. Om deze werkelijkheid te begrijpen is het nodig haar te benaderen met de blik van de Goede Herder, die niet tracht te oordelen, maar lief te hebben. Alleen uitgaande van de affectieve verwantschap die de liefde geeft, kunnen wij het theologale leven waarderen dat in de vroomheid van de christelijke volken, vooral bij de armen aanwezig is. Ik denk aan het hechte geloof van de moeders die zich aan het voeteneinde van het bed van een ziek kind zich vastklampen aan een rozenkrans, ook al weten zij de woorden van het Credo niet bij elkaar te krijgen; of aan de zo grote kracht van de hoop, verspreid met een kaars die wordt aangestoken in een nederige woning om Maria om hulp te vragen, of in die blikken van diepe liefde op de gekruisigde Christus. Wie het heilige gelovige Volk van God liefheeft, kan deze handelingen niet slechts zien als een natuurlijk zoeken naar het goddelijke. Zij zijn een uiting van een theologaal leven dat wordt bezield door het werken van de Heilige Geest, die in onze harten is uitgestort (vgl. Rom. 5, 5).

126. Daar de volksvroomheid vrucht is van het geïncultureerde evangelie, wordt daarin een actief evangeliserende kracht verondersteld die wij niet mogen onderschatten: dat zou zijn als het werk van de Heilige Geest miskennen. Wij zijn veeleer geroepen haar aan te moedigen en te versterken om het proces van inculturatie, dat een nooit beëindigde werkelijkheid is, te verdiepen. De uitdrukkingen van volksvroomheid hebben ons veel te leren en voor wie in staat is deze te lezen, zijn zij een locus theologicus waaraan wij aandacht moeten schenken, vooral op het ogenblik dat wij aan de nieuwe evangelisatie denken.

Van persoon tot persoon

127. Nu de Kerk een diepe missionaire vernieuwing wil beleven, is er een vorm van prediking die ons allen als dagelijkse verplichting toekomt. Het gaat erom het evangelie te brengen aan de mensen met wie iedereen te maken heeft, zowel aan hen die het meest dichtbij zijn, als aan onbekenden. Het is de informele prediking, die kan worden verwezenlijkt gedurende een gesprek, en ook die welke een missionaris realiseert, wanneer hij een huis bezoekt. Leerling zijn betekent voortdurend bereid zijn aan anderen de liefde van Christus te brengen en dit gebeurt spontaan op iedere plaats, onderweg, op het plein, op het werk, op straat.

128. In deze altijd respectvolle en vriendelijke prediking bestaat het eerste moment in een persoonlijke dialoog, waarbij de andere persoon zich uitdrukt en zijn vreugde, zijn verwachtingen, zijn hoop, zijn zorgen voor zijn dierbaren en zoveel dingen die zijn hart vervullen, deelt. Alleen na dit gesprek is het mogelijk het Woord ter sprake te brengen, hetzij in de vorm van een lezen van enkele passages uit de Schrift of verhalenderwijs, maar altijd herinnerend aan de fundamentele boodschap: de persoonlijke liefde van God, die mens is geworden, zichzelf heeft gegeven voor ons en levend zijn heil en vriendschap aanbiedt. Het is de boodschap die men deelt met een nederige en getuigende houding van iemand die steeds weet te leren, met het bewustzijn dat de boodschap zo rijk en diep is dat zij ons altijd overstijgt. Soms wordt zij op een directere manier uitgedrukt, dan weer door middel van een persoonlijk getuigenis, een verhaal, een gebaar of de vorm die de Heilige Geest zelf kan opwekken in een concrete situatie. Als het verstandig lijkt en de omstandigheden zijn aanwezig, is het goed dat deze broederlijke en missionaire ontmoeting wordt afgesloten met een kort gebed, dat aansluit bij de zorgen die de persoon heeft getoond. Zo zal hij duidelijker voelen dat er naar hem is geluisterd en dat hij is begrepen, dat zijn situatie in Gods handen is gelegd, en hij zal erkennen dat het Woord van God werkelijk tot zijn bestaan spreekt.

129. Men moet niet denken dat de evangelische boodschap altijd met bepaalde vastgestelde formules moet worden doorgegeven of met precieze woorden die een absoluut onveranderlijke inhoud tot uitdrukking brengen. Zij wordt in zo verschillende vormen doorgegeven dat het onmogelijk zou zijn ze te beschrijven of te catalogiseren, en hierbij is het Volk van God met zijn talloze gebaren en tekenen een collectief subject. Als het evangelie in een cultuur gestalte heeft aangenomen, communiceert men dientengevolge niet meer alleen door de boodschap van persoon tot persoon. Dit moet ons eraan doen denken dat in de landen waar het christendom een minderheid is, de particuliere Kerken, behalve dat zij iedere gedoopte aanmoedigen het evangelie te verkondigen, actief minstens initiële vormen van inculturatie moeten bevorderen. Waar men uiteindelijk naar moet streven, is dat de prediking van het evangelie, uitgedrukt in categorieën die eigen zijn aan de cultuur waarin het wordt verkondigd, een nieuwe synthese met die cultuur tot stand brengt. Hoewel deze processen altijd langzaam verlopen, verlamt ons soms de angst te zeer. Als wij twijfel en angst iedere moed laten verstikken, dan kan het gebeuren dat wij in plaats van creatief te zijn in onze gemakzucht blijven steken zonder enige vordering te bewerkstelligen, en in dat geval zullen wij met onze medewerking niet deelnemen aan historische processen, maar eenvoudigweg toeschouwers zijn van een onvruchtbare stilstand van de Kerk.

Charisma’s ten dienste van de evangeliserende gemeenschap

130. De Heilige Geest verrijkt heel de Kerk die evangeliseert, ook met verschillende charisma’s. Het zijn gaven om de Kerk te vernieuwen en op te bouwen.108 Het is geen gesloten erfgoed, dat aan een bepaalde groep ter bewaking in bewaring is gegeven; het betreft veeleer geschenken van de Geest die in het kerkelijk lichaam zijn geïntegreerd, naar het middelpunt worden getrokken, dat Christus is vanwaaruit zij in de richting van een evangeliserende impuls worden geleid. Een duidelijk teken van de authenticiteit van een charisma is zijn kerkelijk karakter, zijn vermogen op harmonieuze wijze te integreren in het leven van het heilig Volk van God voor het welzijn van allen. Iets authentiek nieuws dat door de Geest tot stand is gebracht, hoeft geen schaduw te werpen over andere spiritualiteiten en gaven om zichzelf te bevestigen. Hoe meer een charisma zijn blik zal richten op het hart van het evangelie, des te meer zal het beoefenen ervan kerkelijk zijn. Het is in de gemeenschap, ook al kost dat moeite, dat een charisma zich als authentiek en mysterieus vruchtbaar openbaart. Als de Kerk deze uitdaging aanneemt, kan zij een voorbeeld voor de vrede in de wereld zijn.

131. De verschillen tussen personen en gemeenschappen zijn soms lastig, maar de Heilige Geest, die deze diversiteit opwekt, kan uit alles iets goeds halen en het veranderen in evangelische dynamiek, die werkt door aantrekkingskracht. Diversiteit moet altijd met de hulp van de Heilige Geest worden verzoend; alleen Hij kan diversiteit, pluraliteit, veelvuldigheid opwekken en tegelijkertijd eenheid tot stand brengen. Wanneer wij daarentegen diversiteit willen en ons in onze particularismen, in onze exclusivismen opsluiten, veroorzaken wij scheiding en wanneer wij anderzijds met onze menselijke plannen eenheid willen opbouwen, dringen wij uiteindelijk uniformiteit, homologatie op. Dit helpt de zending van de Kerk niet.

Cultuur, denken en opvoeding

132. De verkondiging aan de cultuur houdt ook een verkondiging in aan de professionele, wetenschappelijke en academische culturen. Het betreft de ontmoeting tussen geloof, rede en wetenschappen, die erop gericht is een nieuw discours te ontwikkelen over geloofwaardigheid, een originele apologetiek109 die de voorwaarden helpt scheppen, opdat door allen naar het evangelie wordt geluisterd. Wanneer enkele categorieën van de rede en de wetenschappen in de verkondiging van het evangelie worden opgenomen, dan worden diezelfde categorieën instrumenten van evangelisatie; het is het water dat in wijn is veranderd. Dat is wat, als het eenmaal is opgenomen, niet alleen wordt verlost, maar instrument wordt van de Geest om de wereld te verlichten en te vernieuwen.

133. Aangezien de zorg van een verkondiger van het evangelie om iedere persoon te bereiken niet voldoende is en men het evangelie ook verkondigt aan de culturen in hun geheel, heeft de theologie - niet alleen de pastoraaltheologie - in dialoog met andere wetenschappen en menselijke ervaringen een aanzienlijk belang om te bedenken hoe men met het aanbod van het evangelie de verscheidenheid aan culturele contexten en ontvangers kan doen bereiken.110. Bij haar verplichting tot evangelisatie waardeert en bemoedigt de Kerk het charisma van de theologen en hun inspanning in het theologisch onderzoek, dat de dialoog met de wereld van cultuur en wetenschap bevordert. Ik doe een beroep op de theologen deze dienst te verrichten als deel van de heilszending van de Kerk. Maar het is noodzakelijk dat hun hiervoor het evangeliserende doel van de Kerk en de theologie zelf ter harte gaat en zij zich niet tevreden stellen met een studeerkamertheologie.

134. De universiteiten zijn een bevoorrechte omgeving om over deze plicht tot evangelisatie interdisciplinair en geïntegreerd na te denken en dit te ontwikkelen. De katholieke scholen, die steeds meer hun opvoedende taak trachten te verbinden met de uitdrukkelijke verkondiging van het evangelie, vormen een zeer waardevolle bijdrage aan de evangelisatie van de cultuur, ook in landen en steden waar een ongunstige situatie ons ertoe aanzet creativiteit te gebruiken om de juiste trajecten te vinden.111

II: DE HOMILIE

135. Laten wij nu naar de prediking binnen de liturgie kijken, die door de herders serieus moet worden genomen. Ik zal in het bijzonder, en zelfs met een zekere nauwgezetheid, stilstaan bij de homilie en de voorbereiding hiervan, omdat er veel klachten zijn met betrekking tot dit belangrijke dienstwerk en wij onze oren hiervoor niet kunnen sluiten. De homilie is de toetssteen om de nabijheid en het vermogen tot ontmoeting van een herder met zijn volk te beoordelen. Wij weten immers dat de gelovigen er veel waarde aan hechten; en zij hebben vaak te lijden, de gelovigen, omdat zij moeten luisteren, de gewijde bedienaren, omdat zij moeten preken. Het is bedroevend dat het zo is. De homilie kan werkelijk een intense en gelukkige ervaring van de Geest zijn, een troostende ontmoeting met het Woord, een voortdurende bron van vernieuwing en groei.

136. Laten wij ons vertrouwen vernieuwen in de prediking, dat zich baseert op de overtuiging dat het God is die de anderen wil bereiken door middel van de predikant, en dat Hij zijn macht ontplooit middels het menselijk woord. De heilige Paulus spreekt met kracht over de noodzaak om te prediken, omdat de Heer de anderen ook met ons woord heeft willen bereiken (vgl. Rom. 10, 14-17). Met het woord heeft onze Heer het hart van de mensen veroverd. Zij kwamen van alle kanten naar Hem luisteren (vgl. Marc. 1, 45). Zij stonden verbaasd, terwijl zij zijn onderricht “ dronken” (vgl. Marc. 6, 2). Zij hoorden Hem tot hen spreken als iemand met gezag (vgl. Marc. 1, 27). Met het woord brachten de apostelen, die Hij had aangesteld “om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken” (Marc. 3, 14), alle volken binnen de Kerk (vgl. Marc. 16, 15.20).

De liturgische context

137. Nu is het noodzakelijk eraan te herinneren dat “de liturgische verkondiging van het Woord van God” vooral in de context van de eucharistische bijeenkomst niet zozeer een ogenblik van meditatie en catechese is, maar de dialoog van God met zijn volk, een dialoog waarbij de wonderwerken van het heil worden verkondigd en de eisen van het Verbond voortdurend opnieuw worden voorgehouden”.112 Er is een bijzondere waardering voor de homilie, die voortkomt uit de eucharistische context ervan en ervoor zorgt dat zij welke catechese dan ook te boven gaat, omdat het het hoogste moment is van de dialoog tussen God en zijn volk, voorafgaand aan de sacramentele communie. De homilie is een hernemen van de dialoog die reeds is geopend tussen de Heer en zijn volk. Wie preekt, moet het hart van zijn gemeenschap kennen om te zoeken waar het verlangen naar God leeft en brandt en ook waar deze dialoog, die liefdevol was, is verstikt of geen vrucht heeft kunnen dragen.

138. De homilie mag geen voorstelling zijn, zij beantwoordt niet aan de logica van de middelen van de media, maar zij moet vuur en betekenis verlenen aan de viering. Het is iets bijzonders, aangezien het een prediking betreft binnen het raam van een liturgische viering; dientengevolge moet zij kort zijn en het vermijden een lezing of les te lijken. De predikant kan in staat zijn de belangstelling van de mensen gedurende een uur levendig te houden, maar zo wordt zijn woord belangrijker dan de viering van het geloof. Als de homilie te lang duurt, schaadt zij twee kenmerken van de liturgieviering: de harmonie tussen de delen en het ritme ervan. Wanneer de homilie plaatsvindt in de context van de liturgie, wordt zij opgenomen als deel van de offerande die men aan de Vader brengt, en als bemiddeling van de genade die Christus uitstort in de viering. Deze context zelf vereist dat de prediking de gemeenschap en ook de predikant richt op een gemeenschap met Christus in de eucharistie, die het leven verandert. Dat vereist dat het woord van de predikant geen buitensporige ruimte inneemt, zodat de Heer meer straalt dan de bedienaar.

Het gesprek van een moeder

139. Wij hebben gezegd dat het Volk van God door de voortdurende werking van de Geest daarin voortdurend zichzelf evangeliseert. Wat houdt deze overtuiging in voor de predikant? Het herinnert ons eraan dat de Kerk moeder is en tot het volk predikt, zoals een moeder spreekt met haar kind, wetend dat haar kind er vertrouwen in heeft dat wat hem wordt geleerd, voor zijn bestwil zal zijn, omdat het weet dat het wordt bemind. Bovendien weet een goede moeder alles te herkennen wat God in haar kind heeft gezaaid, luistert zij naar zijn zorgen en leert van hem. De geest van liefde die in een gezin heerst, leidt zowel de moeder als het kind in hun dialogen, waar men onderricht en leert, corrigeert en men de goede dingen waardeert; zo gebeurt dat ook in de homilie. De Geest, die de evangelies heeft geïnspireerd en die werkzaam is in het Volk van God, geeft ook in hoe men moet luisteren naar het geloof van het volk en hoe men moet preken in iedere eucharistie. De christelijke preek vindt daarom in het hart van de cultuur van een volk een bron van levend water, hetzij om te weten wat zij moet zeggen, hetzij om de juiste manier te vinden om het te zeggen. Evenals wij het allen fijn vinden dat men ons in onze moedertaal aanspreekt, zo vinden wij het ook fijn dat men in het geloof tot ons spreekt vanuit de “moedercultuur”, in de moedertaal (vgl. 2 Mak 7, 21.27), en het hart is bereid beter te luisteren. Deze taal is een toonsoort die moed, verademing, kracht, impuls doorgeeft.

140. Deze moederlijk-kerkelijke omgeving waarin de dialoog van de Heer met zijn volk zich ontwikkelt, moet worden begunstigd en onderhouden door de hartelijke nabijheid van de predikant, de warmte van de toon van zijn stem, de zachtaardigheid van de stijl van zijn zinnen, de vreugde in zijn gebaren. Ook in de gevallen waarin de homilie een beetje saai blijkt, zal zij altijd vruchtbaar zijn, als men deze moederlijk-kerkelijke geest gewaar wordt, zoals vervelende raadgevingen van een moeder mettertijd vrucht dragen in het hart van de kinderen.

141. Men verwondert zich over de middelen die door de Heer worden gebruikt om een gesprek te voeren met zijn volk, om zijn mysterie te openbaren aan allen, om gewone mensen te fascineren door zo verheven en zo veeleisende onderrichtingen. Ik geloof dat het geheim verborgen ligt in die blik van Jezus op zijn volk, die de zwakheden en de fouten te boven gaat: “Weest niet bevreesd, kleine kudde: het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te schenken” (Luc. 12, 32). Jezus predikt in die geest. Hij zegent, vol van de vreugde in de Geest, de Vader, die de kleinen aantrekt: “Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen” (Luc. 10, 21). De Heer vindt er werkelijk genoegen in een gesprek te voeren met zijn volk en de predikant moet dit genoegen van de Heer aan zijn volk laten voelen.

Woorden die het hart doen ontvlammen

142. Een dialoog is veel meer dan het communiceren van een waarheid. Hij komt tot stand uit de vreugde om te spreken en vanwege het concrete goede dat wordt gecommuniceerd tussen degenen die elkaar beminnen door middel van woorden. Het is een goed dat niet bestaat in dingen, maar in de personen zelf die zich wederzijds aan elkaar geven in de dialoog. De louter moralistische of indoctrinerende prediking en ook die welke verandert in een les exegese beperken deze communicatie tussen harten die in de homilie wordt gegeven en die een bijna sacramenteel karakter moet hebben: “Zo ontstaat dan het geloof door de prediking, en de prediking geschiedt in opdracht van Christus” (Rom. 10, 17). In de homilie gaat de waarheid gepaard met schoonheid en het goede. Het betreft geen abstracte waarheden of koude syllogismen, omdat men ook de schoonheid van de beelden meedeelt die de Heer gebruikte om de praktijk van het goede te stimuleren. De herinnering van het gelovige volk moet, zoals die van Maria, over blijven vloeien van de wonderdaden van God. Het hart ervan, dat openstaat voor de hoop op een vreugdevolle en mogelijke beoefening van de liefde die het is verkondigd, voelt dat ieder woord in de Schrift vóór alles gave en pas op de tweede plaats een vereiste is.

143. De uitdaging van een geïncultureerde preek bestaat in het doorgeven van de synthese van de evangelische boodschap en niet van losse ideeën of waarden. Waar jouw synthese is, daar is jouw hart. Het verschil  tussen een licht werpen op de synthese en een licht werpen op ideeën zonder samenhang is hetzelfde als het verschil dat er is tussen de verveling en het branden van het hart. De predikant heeft de zeer mooie en moeilijke zending om harten die elkaar liefhebben, te verenigen: dat van de Heer en dat van zijn volk. De dialoog tussen God en zijn volk versterkt verder het verbond tussen hen en verstevigt de liefdesband. Tijdens de homilie zijn de harten van de gelovigen stil en laten Hem spreken. De Heer en zijn volk spreken op duizenden manieren direct met elkaar, zonder tussenpersonen. Zij willen echter bij de homilie dat iemand als instrument functioneert en de gevoelens tot uitdrukking brengt, zodat ieder vervolgens kan kiezen hoe hij het gesprek voortzet. Het woord is in wezen bemiddelaar en vereist niet alleen twee gesprekspartners, maar ook een predikant die het als zodanig vertegenwoordigt, ervan overtuigd “dat wij immers niet onszelf verkondigen, maar Christus Jezus, de Heer; onszelf beschouwen wij slechts als uw dienaars om Jezus’ wil” (2 Kor. 4, 5).

144. Spreken met het hart houdt in het niet alleen brandend houden, maar ook verlicht door de totaliteit van de openbaring en de weg die het Woord van God in de loop van de geschiedenis heeft afgelegd in het hart van de Kerk en van ons gelovig volk. De christelijke identiteit, die de omarming van het doopsel is die de Vader ons als kind heeft gegeven, doet ons, als verloren - en in Maria bijzonder beminde - zonen en dochters verlangen naar de andere omarming, die van de barmhartige Vader, die ons wacht in de heerlijkheid. Ervoor zorgen dat ons volk zich voelt als tussen deze twee omarmingen, is de moeilijke, maar mooie taak van degene die het evangelie preekt.

III. DE VOORBEREIDING VAN DE PREDIKING

145. De voorbereiding van de prediking is een zo belangrijke taak dat het past hieraan een lange tijd van studie, gebed, reflectie en pastorale creativiteit te wijden. Met veel liefde wil ik stil blijven staan bij het voorstellen van een weg van voorbereiding voor de homilie. Het zijn aanwijzingen die voor sommigen vanzelfsprekend kunnen lijken, maar ik vind het passend deze te suggereren om te herinneren aan de noodzaak om aan dit kostbaar dienstwerk in het bijzonder tijd te besteden. Sommige pastoors beweren vaak dat dit niet mogelijk is op grond van de zovele verplichtingen die zij moeten nakomen; ik durf echter te vragen dat men iedere week aan deze taak persoonlijk en gemeenschappelijk voldoende tijd besteed, ook als men minder tijd zou moeten geven aan andere, eveneens belangrijke, taken, hoe belangrijk ook. Het vertrouwen in de Heilige Geest die werkzaam is in de prediking, is niet louter passief, maar actief en creatief. Het houdt in dat men zich aanbiedt als instrument (vgl. Rom. 12, 1), met alle eigen vermogens, opdat zij door God kunnen worden gebruikt. Een predikant die zich niet voorbereidt, is niet “spiritueel”, is oneerlijk en onverantwoordelijk ten opzichte van de gaven die hij heeft ontvangen.

De eredienst van de waarheid

146. De eerste stap na de aanroeping van de Heilige Geest is alle aandacht te schenken aan de Bijbeltekst, die het fundament moet zijn van de prediking. Wanneer men erbij stilstaat en tracht te begrijpen wat de boodschap is van een tekst, verricht men “de eredienst van de waarheid”113. Het is de nederigheid van het hart die erkent dat het Woord ons altijd overstijgt, dat wij “geen heer en meester, maar bewaarders, herauten, dienaren” 114 zijn. Deze instelling van nederige en verbaasde verering van het Woord komt tot uitdrukking in het blijven stilstaan bij de bestudering ervan met de grootste aandacht en een heilige vrees om het te manipuleren. Om een Bijbeltekst te interpreteren is geduld nodig, moet men iedere onrust afleggen en daaraan tijd, belangstelling en belangeloze toewijding geven. Men moet welke zorg dan ook die ons kwelt, opzij zetten om in een andere omgeving van kalme aandacht binnen te treden. Het is niet de moeite waard om zich aan het lezen van een Bijbeltekst te wijden, als men snelle, gemakkelijke of directe resultaten wil. Daarom vraagt de voorbereiding van de prediking om liefde. Men wijdt belangeloos en zonder haast alleen maar tijd aan dingen en personen die men liefheeft; en hier gaat het erom God te beminnen, die heeft willen spreken. Uitgaande van die liefde, kan men daaraan alle noodzakelijke tijd besteden met de houding van de leerling: “Spreek, Heer, uw dienaar luistert” (1 Sam. 3, 9).

147. Vóór alles is het noodzakelijk er zeker van te zijn dat wij de betekenis van de woorden die wij lezen, juist begrijpen. Ik wil aandringen op iets dat vanzelfsprekend lijkt, maar dat men niet altijd voor ogen houdt: de Bijbeltekst die wij bestuderen, is twee- of drieduizend jaar oud, de taal ervan is zeer verschillend van die welke wij vandaag gebruiken. Hoezeer wij ook denken de woorden te begrijpen die in onze taal zijn vertaald, dit betekent nog niet dat wij op de juiste wijze begrijpen wat de gewijde schrijver wilde uitdrukken. De verschillende middelen die de literaire analyse biedt, zijn bekend: aandacht schenken aan de woorden die worden herhaald of sterk op de voorgrond treden, de structuur en de eigen dynamiek van een tekst herkennen, rekening houden met de plaats die de personages innemen, enzovoort. Maar het doel is niet alle kleine details van een tekst te begrijpen, het belangrijkste is te ontdekken wat de voornaamste boodschap is, die structuur en eenheid geeft aan de tekst. Als de predikant deze inspanning niet doet, is het mogelijk dat ook zijn prediking geen eenheid en ordening heeft; zijn betoog zal alleen maar een som van verschillende onsamenhangende ideeën zijn die er niet in zullen slagen de anderen in beweging te brengen. De kernboodschap is die welke de auteur op de eerste plaats heeft willen doorgeven, hetgeen impliceert niet alleen een idee te herkennen, maar ook het effect dat die auteur tot stand heeft willen brengen. Als een tekst is geschreven om te troosten, dan zou hij niet moeten worden gebruikt om fouten te corrigeren; als hij is geschreven om aan te sporen, dan zou hij niet moeten worden gebruikt om te onderrichten; als hij is geschreven om iets over God te onderrichten, dan zou hij niet moeten worden gebruikt om verschillende theologische ideeën uit te leggen; als hij is geschreven om de lofprijzing of de missionaire taak te motiveren, laten wij hem dan niet gebruiken om te informeren omtrent de laatste berichten.

148. Zeker, om de betekenis van de kernboodschap van een tekst juist te verstaan is het noodzakelijk hem in verband te brengen met het onderricht van de hele Bijbel, zoals dat wordt doorgegeven door de Kerk. Dit is een belangrijk principe van de Bijbelinterpretatie, dat rekening houdt met het feit dat de Heilige Geest niet alleen een deel, maar heel de Bijbel heeft geïnspireerd en dat het volk in enkele kwesties op grond van ervaring is gegroeid in zijn begrip van de wil van God. Zo vermijdt men verkeerde of onvolledige interpretaties, die ander onderricht van de Schrift zelf tegenspreken. Maar dit betekent niet het afzwakken van het eigen en specifieke accent van de tekst waarover men moet preken. Een van de gebreken van een saaie en inefficiënte preek is nu juist het niet in staat zijn de eigen kracht van de verkondigde tekst over te brengen. 

Het zich eigen maken van het Woord

149. De predikant “moet als eerste een grote persoonlijke vertrouwdheid met het Woord van God ontwikkelen. Het is voor hem niet voldoende het taalkundige of exegetische aspect daarvan te kennen, wat ook noodzakelijk is. Het is voor hem nodig met een volgzaam en biddend hart tot het Woord te naderen, opdat dit tot in de grond van zijn gedachten en gevoelens doordringt en in hem een nieuwe mentaliteit verwekt”.115 Het doet ons goed iedere dag, iedere zondag ons vuur te hernieuwen bij het voorbereiden van de homilie en te controleren of in ons de liefde voor het Woord dat wij verkondigen, groeit. Men moet niet vergeten dat “de grotere of kleinere heiligheid van de bedienaar in feite de verkondiging van het Woord beïnvloedt”.116 Zoals de heilige apostel Paulus zegt, “wij spreken daarom ook niet om bij de mensen in de gunst te komen, maar alleen om te behagen aan God, die ons hart toetst” (1 Tess. 2, 4). Als dit verlangen in ons leeft om als eersten te luisteren naar het Woord dat wij preken, dan zal dit op de één of andere wijze overslaan op het Volk van God: “Want de mond spreekt waar het hart van overloopt” (Mt. 12, 34). De lezingen van de zondag zullen in heel hun luister weerklinken in het hart van het volk, indien zij op de eerste plaats op die manier hebben weerklonken in het hart van de herder.

150. Jezus raakte geprikkeld ten overstaan van die vermeende, voor anderen zeer veeleisende meesters die het Woord van God onderrichtten, maar zich daardoor niet lieten verlichten: “Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders, maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken” (Mt. 23, 4). De apostel Jakobus spoorde aan: “Broeders, laat niet zovelen onder u leraars zijn. Gij weet toch dat wij er alleen maar strenger om geoordeeld zullen worden” (Jak. 3, 1).

Ieder die wil prediken, moet eerst bereid zijn zich door het Woord te laten raken en het vlees te laten worden in zijn concrete bestaan. Op deze wijze zal de prediking bestaan in de zo intense en vruchtbare activiteit van “meedelen aan de anderen hetgeen men heeft overwogen”.117 Vanwege dit alles moet men alvorens concreet voor te bereiden wat men in de prediking zal zeggen, aanvaarden dat men door het Woord dat anderen zal raken, eerst zelf wordt geraakt, omdat het een levend en krachtig Woord is, dat als een zwaard “doordringt tot het raakpunt van ziel en geest, van gewrichten en merg en de bedoelingen en de gedachten van de mens ontleedt” (Heb. 4, 12). Dit heeft een pastoraal belang. Ook in deze tijd geven de mensen er de voorkeur aan naar getuigen te luisteren: “zij dorsten naar authenticiteit (...), zij vragen om verkondigers van het Evangelie die hun spreken over een God die zij kennen en hun vertrouwd is, alsof zij de Onzichtbare zagen”.118

151. Er wordt van ons niet gevraagd vlekkeloos te zijn, maar veeleer dat wij altijd groeien, dat wij het diepe verlangen hebben te vorderen op de weg van het Evangelie en de moed niet verliezen. Het is beslist noodzakelijk dat de predikant de zekerheid heeft dat God hem liefheeft, dat Jezus Christus hem heeft gered, dat Zijn liefde altijd het laatste woord heeft. Ten overstaan van zoveel schoonheid zal hij zeer vaak voelen dat zijn leven niet ten volle eer daaraan bewijst, en oprecht verlangen beter te beantwoorden aan een zo grote liefde. Maar als hij niet stilhoudt om te luisteren naar het Woord met een oprechte openheid, als hij het niet toelaat dat het hem raakt, hem bevraagt, hem aanspoort, hem wakker schudt, als hij geen tijd gebruikt om met het Woord te bidden, dan zal hij een valse profeet zijn, een bedrieger of een ijdele charlatan. In ieder geval zal hij, uitgaande van het erkennen van zijn armoede en met het verlangen zich meer te engageren, altijd Jezus Christus kunnen geven met de woorden van Petrus: “Zilver of goud heb ik niet, maar wat ik heb, geef ik u” (Hand. 3, 6). De Heer wil ons gebruiken als levende, vrije en creatieve wezens, die zich laten doordringen door zijn Woord alvorens het door te geven; zijn boodschap moet werkelijk door de predikant heen gaan, maar niet alleen via de rede, maar door bezit te nemen van heel zijn wezen. De Heilige Geest, die het Woord heeft geïnspireerd, is Hij die “vandaag de dag, net zo goed als bij het begin van de Kerk, werkt in ieder die evangeliseert en zich daarbij door Hem laat bezitten en leiden. Hij is het die hun de woorden ingeeft die zij uit zichzelf niet zouden weten te vinden”.119

De geestelijke lezing

152. Er bestaat een concrete manier om te luisteren naar hetgeen de Heer ons in zijn Woord wil zeggen, en om ons door zijn Geest te laten veranderen. Dat is wat wij “lectio divina” noemen. Zij bestaat in het lezen van het Woord van God binnen een moment van gebed om het mogelijk te maken ons erdoor te laten verlichten en vernieuwen. Dit biddend lezen van de Bijbel staat niet los van de studie die de predikant doet om de kernboodschap van de tekst te vinden; integendeel, het moet daarvan uitgaan om te trachten te ontdekken wat diezelfde boodschap voor zijn leven betekent. De geestelijke lezing van een tekst moet uitgaan van de letterlijke betekenis ervan. Anders zal men de tekst gemakkelijk laten zeggen wat gelegen komt, wat dient om eigen beslissingen te bevestigen, wat past in eigen geestelijke schema’s. Dit zou uiteindelijk betekenen dat men ten eigen voordele gebruik maakt van iets heiligs en deze verwarring overdraagt op het Volk van God. Men mag nooit vergeten dat soms “de satan zelf zich vermomt als een engel van het licht” (2 Kor. 11, 14).

153. In tegenwoordigheid van God, bij een rustige lezing van de tekst, is het goed om bijvoorbeeld te vragen: “Heer, wat zegt deze tekst mij? Wat wilt U met deze boodschap aan mijn leven veranderen? Wat stoort mij in deze tekst? Waarom interesseert mij dit niet?”, of: “Wat bevalt mij, wat stimuleert mij in dit Woord? Wat trekt mij aan? Waarom trekt het mij aan?”. Wanneer men tracht te luisteren naar de Heer, dan is het normaal bekoringen te hebben. Een daarvan is eenvoudigweg zich verstoord of bezwaard te voelen en zich in zichzelf op te sluiten; een andere veel voorkomende verleiding is beginnen te denken aan wat de tekst tegen de ander zegt om hem niet te hoeven toepassen op het eigen leven. Het gebeurt ook dat iemand excuses begint te zoeken die het hem mogelijk maken de specifieke boodschap van een tekst aan te lengen. Een andere keer denken wij dat God van ons een te grote beslissing vraagt, die wij nog niet in staat zijn te nemen. Dit brengt veel mensen ertoe de vreugde van de ontmoeting met het Woord te verliezen, maar dit zou betekenen dat men vergeet dat niemand geduldiger is dan God de Vader, dat niemand begrijpt en weet te wachten zoals Hij. Hij nodigt altijd ertoe uit om steeds een stap verder te gaan, maar vraagt geen volledig antwoord, als wij nog niet het traject dat het mogelijk maakt, hebben afgelegd. Hij wenst eenvoudigweg dat wij met oprechtheid naar ons bestaan kijken en het zonder bedrog Hem onder ogen brengen, dat wij bereid zijn te blijven groeien en dat wij aan Hem vragen wat wij nog niet kunnen verkrijgen.

Luisterend naar het volk

154. Een predikant moet ook naar het volk luisteren om te ontdekken wat de gelovigen moeten horen. Een predikant is iemand die het Woord, maar ook het volk overweegt. Zo ontdekt hij “de aspiraties, rijkdommen en beperkingen, de manieren van bidden en liefhebben, de levens- en wereldbeschouwing die een bepaalde menselijke omgeving kenmerken”, door aandacht te besteden aan het “concrete volk waartoe hij zich richt, als hij [...] de taal, de tekenen en symbolen ervan gebruikt, als hij [...] antwoord geeft op de daardoor gestelde vragen”.120 Het gaat erom de boodschap van de Bijbeltekst te verbinden met een menselijke situatie, met iets dat zij beleven, met een ervaring die het licht van het Woord nodig heeft. Deze zorg beantwoordt niet aan een opportunistische of diplomatieke houding, maar is diep religieus en pastoraal. In wezen is het “een ware geestelijke gevoeligheid om in de gebeurtenissen de boodschap van God te kunnen lezen”,121 en dit is veel meer dan iets te vinden dat interessant is om te zeggen. Wat men tracht te ontdekken is “hetgeen de Heer in deze omstandigheid te zeggen heeft”.122 De voorbereiding van de prediking verandert dus in een oefening in evangelisch onderscheidingsvermogen, waarbij men - in het licht van de Geest - die “oproep” tracht te herkennen “die God laat weerklinken in de historische situatie zelf: ook daarin en daardoor roept God de gelovige”.123

155. Bij dit zoeken is het mogelijk eenvoudigweg zijn toevlucht te nemen tot een veelvuldige menselijke ervaring, zoals de vreugde van een nieuwe ontmoeting, teleurstellingen, angst voor eenzaamheid, medelijden met het verdriet van anderen, ongewisheid ten opzichte van de toekomst, zorg voor een dierbare persoon enzovoort; het is echter noodzakelijk het invoelingsvermogen te vergroten om te herkennen wat werkelijk met hun leven te maken heeft. Laten wij eraan denken dat men nooit moet antwoorden op vragen die niemand zich stelt, evenmin is het gepast overzichten van de actualiteit aan te bieden om belangstelling te wekken: hiervoor zijn de televisieprogramma’s er al. Het is in elk geval mogelijk uit te gaan van een bepaalde gebeurtenis, opdat het Woord met kracht kan weerklinken in zijn uitnodiging tot bekering, aanbidding, concrete houdingen van broederschap en dienstbaarheid enzovoort aangezien bepaalde personen in de preek soms graag luisteren naar commentaar op de werkelijkheid, maar zich daardoor niet persoonlijk laten aanspreken.

Pedagogische instrumenten

156. Sommigen geloven goede predikanten te kunnen zijn, omdat zij weten wat zij moeten zeggen, maar het hoe, de concrete wijze om een prediking te ontwikkelen verwaarlozen. Zij worden boos, wanneer anderen niet naar hen luisteren of hen niet waarderen, maar misschien hebben zij zich niet ingespannen om te zoeken naar de juiste wijze om de boodschap te brengen. Laten wij eraan denken dat “het evidente belang van de inhoud van de evangelisatie niet het belang van de wegen en de middelen ervan moet verbergen”.124 De zorg voor de wijze van prediking is ook een diep spirituele houding. Het betekent antwoorden op de liefde van God door ons met al onze vermogens en onze creativiteit te wijden aan de zending die Hij ons toevertrouwt; maar het is ook een voortreffelijke oefening in de naastenliefde, omdat wij de ander niet iets van een inferieure kwaliteit willen aanbieden. In de Bijbel vinden wij bijvoorbeeld de aanbeveling de prediking voor te bereiden om hiervoor een juiste maat te garanderen: “Spreek kort en krachtig en zeg veel met weinig woorden” (Sir. 32, 8).

157. Slechts bij wijze van voorbeeld herinneren wij aan enkele praktische instrumenten die een prediking kunnen verrijken en haar aantrekkelijker kunnen maken. Een van de meest noodzakelijke inspanningen is het leren beelden te gebruiken in de prediking, dat wil zeggen spreken in beelden. Soms gebruikt men voorbeelden om iets dat men wil uitleggen, begrijpelijker te maken, maar die voorbeelden richten zich vaak alleen maar tot het verstand; beelden helpen integendeel de boodschap die men wil overbrengen, te waarderen en te aanvaarden. Een aantrekkelijk beeld zorgt ervoor dat de boodschap wordt gevoeld als iets dat vertrouwd is, dichtbij, mogelijk, verbonden met het eigen leven. Een geslaagd beeld kan ertoe leiden de boodschap die men wil overbrengen, te genieten, maakt een verlangen wakker en motiveert de wil in de richting van het Evangelie. Een goede homilie moet, zoals een goede leermeester mij zei, “een idee, een gevoel, een beeld” bevatten.

158. Paulus VI zei al dat de gelovigen “veel van deze prediking verwachten en er vrucht uit zullen halen, mits zij eenvoudig is en helder, direct en aan hen aangepast”.125 De eenvoud heeft te maken met de gebruikte taal. Het moet een taal zijn die de ontvangers begrijpen, wil men niet het risico lopen in het luchtledige te praten. Het gebeurt herhaaldelijk dat predikanten zich bedienen van woorden die zij gedurende hun studie en in bepaalde milieus hebben geleerd, maar die geen deel uitmaken van de gewone taal van de mensen die naar hen luisteren. Er zijn woorden die eigen zijn aan de theologie of de catechese, waarvan de betekenis onbegrijpelijk is voor het merendeel van de christenen. Het grootste risico voor een predikant is gewend te raken aan zijn eigen taal en te denken dat anderen die gebruiken en spontaan begrijpen. Als men zich aan de taal van anderen wil aanpassen om hen met het Woord te bereiken, moet men veel luisteren, is het noodzakelijk het leven van de mensen te delen en er graag aandacht aan te besteden. Eenvoud en helderheid zijn twee verschillende dingen. Taal kan heel eenvoudig zijn, maar een preek kan weinig duidelijk zijn. Zij kan onbegrijpelijk lijken door haar ongeordendheid, gebrek aan logica of omdat zij tegelijkertijd verschillende thema’s behandelt. Daarom is een andere noodzakelijke taak ervoor te zorgen dat de prediking een thematische eenheid heeft, een duidelijke ordening en verbinding tussen de zinnen, zodat de mensen de predikant gemakkelijk kunnen volgen en de logica kunnen begrijpen van hetgeen hij zegt.

159. Een ander kenmerk is de positieve taal. Zij zegt niet zozeer wat men niet moet doen, maar stelt veeleer voor wat wij beter kunnen doen. Als men wijst op iets negatiefs, tracht dan in ieder geval altijd ook een positieve waarde te laten zien die aantrekkelijk is, om niet te blijven steken in geklaag, gejammer, kritiek of wroeging. Bovendien biedt een positieve prediking altijd hoop, zij wijst op de toekomst, zij laat ons nooit gevangen zitten in negativiteit. Wat is het een goede zaak dat priesters, diakens en leken zich periodiek verenigen om samen de instrumenten te vinden die de prediking aantrekkelijker maken!

IV. EEN EVANGELISATIE VOOR DE VERDIEPING VAN HET KERYGMA

160. De missionaire opdracht van de Heer bevat de oproep tot de groei van het geloof, wanneer Hij aangeeft: “leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt. 28, 20). Zo blijkt duidelijk dat de eerste verkondiging ook ruimte moet geven aan een weg van vorming en rijping. Evangelisatie zoekt ook groei, hetgeen inhoudt dat men iedere persoon en het plan dat de Heer met hem heeft, heel serieus neemt. Ieder menselijk wezen heeft steeds meer behoefte aan Christus, en evangelisatie zou niet mogen laten gebeuren dat iemand met weinig genoegen neemt, maar ten volle kan zeggen: “Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij” (Gal. 2, 20).

161. Het zou niet juist zijn deze oproep tot groei uitsluitend of bij voorkeur uit te leggen als vorming in de leer. Het gaat erom als antwoord op zijn liefde “in acht te nemen” waarop de Heer ons heeft gewezen van waaruit samen met alle deugden het nieuwe gebod naar voren komt dat het eerste, het grootste is, dat ons beter identificeert als leerlingen: “Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad” (Joh. 15, 12). Het is duidelijk dat, wanneer de schrijvers van het Nieuwe Testament de christelijke morele boodschap tot een laatste synthese, tot het meest wezenlijke willen terugbrengen, zij ons de onvermijdelijke eis van de naastenliefde voorhouden: “Wie zijn naaste bemint, heeft de wet vervuld ... Liefde vervult de gehele wet” (Rom. 13, 8.10). Zo zegt de heilige Paulus, voor wie het liefdesgebod niet alleen de wet samenvat, maar ook het hart en de bestaansreden ervan is: “Want de hele wet is vervat in dit éne woord: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf ” (Gal. 5, 14). En hij hield zijn gemeenten een weg van groei in de liefde voor: “U moge de Heer overvloedig doen toenemen in de liefde voor elkaar en voor allen” (1 Tess. 3, 12). Ook de heilige Jakobus spoort de christenen aan “de koninklijke wet [...] volgens het woord van de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Jak. 2, 8) te vervullen, om in geen enkel gebod tekort te schieten. 162. Anderzijds gaat aan deze weg van antwoord en groei altijd de gave vooraf, omdat hieraan die andere eis van de Heer voorafgaat: “doopt hen in de naam...” (Mt. 28, 19). Het kindschap, dat de Vader om niet schenkt, en het initiatief van de gave van zijn genade (vgl. Ef. 2, 8-9; 1 Kor. 4, 7) zijn de voorwaarde voor de mogelijkheid van deze voortdurende heiliging die God behaagt en Hem verheerlijkt. Het gaat erom zich te laten veranderen in Christus door een voortschrijdend leven “overeenkomstig de Geest” (Rom. 8, 5).

Een kerygmatische en mystagogische catechese

163. Opvoeding en catechese staan ten dienste van deze groei. Wij hebben reeds verschillende teksten van het leergezag en hulpmiddelen voor de catechese ter beschikking die worden aangeboden door de Heilige Stoel en de verschillende episcopaten. Ik herinner aan de apostolische exhortatie Catechesi tradendae (1979), het Algemeen Directorium voor de catechese (1997) en andere documenten waarvan de actuele inhoud hier niet hoeft te worden herhaald. Ik zou alleen willen blijven stilstaan bij enkele beschouwingen waarvan het mij passend lijkt ze naar voren te brengen.

164. Wij hebben opnieuw ontdekt dat er ook in de catechese een fundamentele rol is voor de eerste verkondiging, oftewel het “kerygma”, dat het middelpunt moet vormen van de evangeliserende activiteit en van iedere poging tot kerkelijke vernieuwing. Het kerygma is trinitair. Het is het vuur van de Geest dat in de vorm van tongen aan ons werd geschonken en ons doet geloven in Jezus Christus, die met zijn dood en verrijzenis ons de oneindige barmhartigheid van de Vader openbaart en meedeelt. In de mond van de catechist klinkt steeds weer de eerste verkondiging: “Jezus Christus houdt van je, Hij heeft zijn leven gegeven om je te redden en nu leeft Hij iedere dag aan je zijde om je te verlichten, om je te sterken, om je te bevrijden”. Wanneer wij zeggen dat deze verkondiging “de eerste” is, betekent dat niet dat die aan het begin staat en men haar daarna vergeet of door een andere inhoud vervangt die haar overtreft. Het is de eerste in kwalitatieve zin, omdat het de voornaamste verkondiging is, waarnaar men steeds weer op verschillende manieren moet luisteren en die men gedurende de catechese, in alle fases en momenten, steeds weer in de een of andere vorm moet verkondigen.126 Daarom ook “moet de priester zoals de Kerk, groeien in het besef dat hij zelf voortdurend geëvangeliseerd moet worden”.127

165. Men moet niet denken dat het kerygma in de catechese wordt opgegeven ten gunste van een vorming die verondersteld wordt meer “solide” te zijn. Er iets niets dat solider, dieper, zekerder, consistenter en wijzer is dan deze verkondiging. Heel de christelijke vorming is allereerst een verdieping van het kerygma dat steeds meer en steeds beter gestalte krijgt, dat nooit ophoudt de catechetische inzet te verlichten en dat het mogelijk maakt op de juiste wijze de betekenis van ieder thema te begrijpen dat in de catechese wordt ontwikkeld. Het is de verkondiging die beantwoordt aan het verlangen naar het oneindige dat er in ieder menselijk hart is. De centrale plaats van het kerygma vereist enkele kenmerken van de verkondiging die vandaag op iedere plaats noodzakelijk zijn: zij moet de verlossende liefde van God tot uitdrukking brengen die voorafgaat aan de morele en religieuze verplichting, zij mag de waarheid niet opdringen en moet een beroep doen op de vrijheid, zij moet een kenmerk van vreugde, stimulans, vitaliteit hebben en een harmonieuze volledigheid die de prediking niet reduceert tot een paar soms meer filosofische dan evangelische leerstellingen. it vereist van de verkondiger van het Evangelie enkele vaardigheden die helpen de boodschap beter aan te nemen: nabijheid, open staan voor de dialoog, geduld, een hartelijk onthaal dat niet veroordeelt.

166. Een ander kenmerk van de catechese die in de laatste decennia is ontwikkeld, is dat van de mystagogische initiatie, 128 die in wezen twee dingen betekent: een noodzakelijke voortschrijding in de vorming waaraan heel de gemeenschap deel neemt en een hernieuwde waardering van de liturgische tekenen van de christelijke initiatie. Veel handboeken en plannen hebben zich nog niet voldoende de vraag gesteld aangaande de noodzaak van een mystagogische vernieuwing, die wel eens zeer verschillende vormen zou kunnen aannemen overeenkomstig het onderscheidingsvermogen van iedere educatieve gemeenschap. De catechetische ontmoeting is een verkondiging van het Woord en is hierop gericht, maar heeft altijd behoefte aan een passende situering en een aantrekkelijke motivatie, het gebruik van veelzeggende symbolen, de invoeging in een breed proces van groei en integratie van alle dimensies van de persoon op een gemeenschappelijke weg van luisteren en antwoorden.

167. Het is goed dat iedere catechese in het bijzonder aandacht besteedt aan de “weg van de schoonheid” (via pulchritudinis).129 Christus verkondigen betekent laten zien dat geloven in Hem en Hem volgen niet alleen iets is dat waar en juist is, maar ook mooi, dat in staat is het leven te vullen met een nieuwe glans en een diepe vreugde, ook te midden van beproevingen. In dit perspectief kunnen alle uitdrukkingen van authentieke schoonheid erkend worden als een pad dat helpt om de Heer Jezus te ontmoeten. Het gaat er niet om een esthetisch relativisme aan te moedigen,130 dat de onlosmakelijke band tussen waarheid, goedheid en schoonheid kan verduisteren, maar om de achting voor schoonheid terug te krijgen om het menselijk hart te raken en daarin de waarheid en de goedheid van de Verrezene te doen stralen. Als, zoals de heilige Augustinus zegt, wij alleen maar liefhebben wat mooi is,131 dan is de mens geworden Zoon, openbaring van de oneindige schoonheid, hoogst beminnelijk en trekt Hij ons tot zich met banden van liefde. Het is dus noodzakelijk dat de vorming in de via pulchritudinis wordt ingevoegd in de overdracht van het geloof. Het is wenselijk dat iedere particuliere Kerk het gebruik van de kunsten bevordert in haar evangeliserende activiteit, voortbouwend op de rijkdom van het verleden, maar ook gebruik makend van de grote verscheidenheid van de huidige veelvoudige uitdrukkingsvormen ervan om het geloof in een nieuwe “parabeltaal” door te geven.132 Men moet de moed hebben nieuwe tekens te vinden, nieuwe symbolen, een nieuwe vormgeving voor de overdracht van het Woord, de verschillende vormen van schoonheid die zich openbaren op de verschillende culturele terreinen, met inbegrip van de niet conventionele manieren van schoonheid die voor verkondigers van het Evangelie misschien weinig betekenisvol zijn, maar die bijzonder aantrekkelijk zijn geworden voor anderen.

168. Wat het morele aanbod van de catechese betreft, dat ertoe uitnodigt te groeien in de trouw aan de levensstijl van het Evangelie, is het passend altijd te wijzen op het goede dat moet worden nagestreefd, het voorstel voor leven, rijpheid, verwezenlijking, vruchtbaarheid, in het licht waarvan onze aanklacht van het kwaad dat dat het kan verduisteren, begrepen kan worden. Het is goed dat men ons, meer dan als deskundigen in apocalyptische diagnoses of als sombere rechters die er voldoening in vinden ieder gevaar of afwijking te ontdekken, kan zien als vreugdevolle boodschappers van verheven voorstellen, bewakers van het goede en de schoonheid die stralen in een leven dat trouw is aan het Evangelie. 

De persoonlijke begeleiding van de groeiprocessen

169. In een beschaving die paradoxaal getroffen is door anonimiteit en tegelijkertijd bezeten is van details over het leven van de ander, schaamteloos lijdt aan ziekelijke nieuwsgierigheid, heeft de Kerk een blik van nabijheid nodig om te beschouwen, geroerd te raken en te blijven staan voor de ander, telkens als dat noodzakelijk is. Op deze wijze kunnen de gewijde bedienaren en de andere werkers in de pastoraal de geur van de nabije tegenwoordigheid van Jezus en zijn persoonlijke blik tegenwoordig stellen. De Kerk zal haar leden - priesters, religieuzen en leken - moeten inwijden in deze “kunst van de begeleiding”, opdat allen leren steeds hun sandalen uit te doen ten overstaan van de heilige grond van de ander (vgl. Ex. 3, 5). Wij moeten aan onze weg het heilige ritme van de nabijheid geven, met een blik vol respect en vol medelijden, maar die tegelijkertijd ook geneest, bevrijdt en ertoe aanmoedigt te rijpen in het christelijk leven.

170. Hoewel het voor de hand liggend klinkt, moet de geestelijke begeleiding steeds meer naar God leiden, in wie wij de ware vrijheid kunnen bereiken. Sommigen denken dat zij vrij zijn, wanneer zij hun weg gescheiden van de Heer gaan, zonder te merken dat zij existentieel wees blijven, zonder schuilplaats, zonder een verblijf waar zij altijd kunnen terugkeren. Zij houden op pelgrim te zijn en zij veranderen in zwervenden, die altijd om zichzelf heen draaien zonder ergens aan te komen. Begeleiding zou contraproductief zijn, als het een soort therapie zou worden die dit zich opsluiten van mensen in zichzelf versterkt, en ophoudt een pelgrimeren met Christus naar de Vader te zijn.

171. Meer dan ooit hebben wij behoefte aan mannen en vrouwen die, uitgaande van hun ervaring op het gebied van begeleiding, de werkwijze kennen om allen tezamen de schapen die zich aan ons toevertrouwen, te beschermen tegen de wolven die de kudde trachten te verstrooien, waarbij voorzichtigheid, begripsvermogen, de kunst van het wachten, gehoorzaamheid aan de Geest naar voren komen. Wij hebben er behoefte aan ons te oefenen in de kunst van het luisteren, dat meer is dan horen. Het belangrijkste in de communicatie met de ander is het vermogen van het hart dat de nabijheid mogelijk maakt, zonder welke er geen ware geestelijke ontmoeting bestaat. Luisteren helpt ons het juiste gebaar en het juiste woord te vinden dat ons uit de rustige toestand van toeschouwers losweekt. Alleen uitgaande van dit respectvol en medelevend luisteren kan men wegen vinden voor een authentieke groei, kan men het verlangen opwekken naar het christelijk ideaal, het verlangen om ten volle te antwoorden op de liefde van God en het verlangen het beste van hetgeen God in ons leven heeft gezaaid, te ontwikkelen. Steeds echter met het geduld van iemand die weet wat de heilige Thomas onderwees: dat iemand de genade en de liefde kan hebben, maar geen van de deugden goed kan beoefenen “op grond van enkele tegengestelde neigingen”,133 die blijven bestaan. Met andere woorden, de organische samenhang van de deugden is er altijd en noodzakelijkerwijs “in habitu”, maar vormen van conditionering kunnen de verwerkelijking van die deugdzame gesteldheden bemoeilijken. Vandaar de noodzaak van “een pedagogie die de personen stap voor stap inleidt in het zich volledig eigen maken van het mysterie”.134 Om een punt van rijpheid te bereiken, dat wil zeggen opdat de personen in staat zijn tot werkelijk vrije en verantwoorde beslissingen, is het absoluut noodzakelijk het de tijd te geven met heel veel geduld. Zoals de zalige Petrus Faber zei: “De tijd is de boodschapper van God”.

172. Wie begeleidt, weet te erkennen dat de situatie van ieder subject ten overstaan van God en zijn genadeleven een mysterie is dat niemand ten volle van buitenaf kan kennen. Het Evangelie houdt ons voor iemand te corrigeren en te helpen groeien, uitgaande van het erkennen van de objectieve slechtheid van zijn handelingen (vgl. Mt. 18, 15), maar zonder een oordeel uit te spreken over zijn verantwoordelijkheid en schuld (vgl. Mt. 7, 1; Luc. 6, 37). In ieder geval geeft een goede begeleider niet toe aan fatalisme of aan kleingeestigheid. Hij nodigt er altijd toe uit dat men zich wil laten genezen, weer opstaat, het kruis omarmt, alles achter laat, altijd opnieuw erop uitgaat om het Evangelie te verkondigen. De persoonlijke ervaring ons te laten begeleiden en genezen, waarbij we erin slagen ons leven in volle oprechtheid tot uitdrukking te brengen ten overstaan van wie ons begeleidt, leert ons ten opzichte van anderen geduldig en vol begrip te zijn en stelt ons in staat de manieren te vinden om in hen vertrouwen, openheid en bereidheid tot groeien op te wekken.

173. Authentieke geestelijke begeleiding begint en wordt altijd voortgezet in een omgeving van dienst aan de evangeliserende zending. De relatie van Paulus met Timotheüs en Titus is een voorbeeld van deze begeleiding en deze vorming gedurende de apostolische activiteit. Wanneer hij hun de zending toevertrouwt in iedere stad halt te houden “met de bedoeling dat gij de organisatie (van de Kerk) zoudt voltooien” (Tit. 1, 5; vgl. 1 Tim. 1, 3-5), geeft hij hun criteria voor het persoonlijke leven en het pastorale handelen. Dit alles verschilt duidelijk van wat voor type op zichzelf gerichte begeleiding of geïsoleerde zelfverwerkelijking dan ook. Missionaire leerlingen begeleiden missionaire leerlingen.

Rondom het Woord van God

174. Niet alleen de homilie moet zich met het Woord van God voeden. Heel de evangelisatie is op het Woord gebaseerd, dat wordt aanhoord, overwogen, beleefd, gevierd en waarvan getuigenis wordt afgelegd. De Heilige Schrift is de bron van de evangelisatie. Daarom moet men zich voortdurend vormen door te luisteren naar het Woord. De Kerk evangeliseert niet, als zij zich niet voortdurend laat evangeliseren. Het is absoluut noodzakelijk dat het Woord van God “steeds meer het hart wordt van elke kerkelijke activiteit”.135 Het Woord van God, dat vooral in de Eucharistie wordt aanhoord en gevierd, voedt en versterkt de christenen innerlijk en stelt hen in staat tot een authentiek evangelisch getuigenis in het dagelijks leven. Wij hebben intussen die oude tegenstelling tussen Woord en Sacrament overwonnen. Het verkondigde, levende en doeltreffende Woord bereidt het ontvangen van het Sacrament voor en in het Sacrament bereikt dat Woord zijn hoogste doeltreffendheid.

175. Het bestuderen van de Heilige Schrift moet een deur zijn die openstaat voor alle gelovigen.136 Het is fundamenteel dat het geopenbaarde Woord radicaal vruchtbaar is voor de catechese en voor alle inspanningen om het geloof door te geven.137 Evangelisatie vraagt om vertrouwdheid met het Woord van God en dit vereist dat de bisdommen, de parochies en alle katholieke verenigingen een ernstige en volhardende bestudering van de Bijbel voorhouden, evenals ook het biddend persoonlijke en gemeenschappelijke lezen ervan bevorderen. 138 Wij zoeken niet tastend in het duister, evenmin moeten wij wachten tot God het woord tot ons richt, omdat “God heeft gesproken, niet meer de grote onbekende is, maar zichzelf heeft getoond”.139 Laten wij de verheven schat van het geopenbaarde Woord in ons opnemen.

Hoofdstuk vier

De sociale dimensie van de evangelisatie

176. Evangeliseren is in de wereld het Rijk Gods tegenwoordig stellen. Maar “geen enkele gedeeltelijke en fragmentarische definitie kan rekenschap afleggen van de rijke, complexe en dynamische werkelijkheid, zoals die van de evangelisatie, zonder gevaar te lopen haar ter verarmen en zelfs te verminken”.140 Nu zou ik mijn zorgen willen delen betreffende de sociale dimensie van de evangelisatie, juist omdat, als deze dimensie niet op de juiste wijze wordt verduidelijkt, men altijd het risico loopt de authentieke en integrale betekenis van de evangeliserende zending te verminken.

I. GEMEENSCHAPPELIJKE, MAATSCHAPPELIJKE EN SOCIALE
GEVOLGEN VAN HET KERYGMA

177. Het kerygma bezit een onvermijdelijk sociale inhoud: het gemeenschappelijk leven en het engagement met de anderen behoren tot de kern zelf van het Evangelie. De inhoud van de eerste verkondiging heeft een onmiddellijk moreel gevolg, waarvan de kern de liefde is.

Geloofsbelijdenis en sociaal engagement

178. Het belijden van een Vader die ieder menselijk wezen oneindig liefheeft, houdt in te ontdekken dat “Hij hem daarmee een oneindige waardigheid toekent”.141 Belijden dat de Zoon van God ons menselijk vlees heeft aangenomen, betekent dat iedere menselijke persoon verheven is tot het hart van God zelf. Bekennen dat Jezus zijn bloed heeft gegeven voor ons, belet ons de minste twijfel te koesteren omtrent de onbeperkte liefde die ieder menselijk wezen veredelt. Zijn verlossing heeft een maatschappelijke betekenis, omdat “God in Christus niet alleen het individu verlost, maar ook de sociale verhoudingen tussen de mensen”.142 Belijden dat de Heilige Geest in allen werkzaam is, houdt in te erkennen dat Hij tracht door te dringen in iedere menselijke situatie en alle sociale banden: “De Heilige Geest bezit een oneindige inventiviteit, eigen aan de goddelijke geest, die ook de knopen van de meest complexe en ondoorgrondelijke menselijke aangelegenheden weet te voorzien en te ontwarren”.143 De evangelisatie tracht ook samen te werken met dit bevrijdend handelen van de Geest. Het mysterie zelf van de Drie-eenheid herinnert ons eraan dat wij zijn geschapen naar het beeld van de goddelijke gemeenschap, waardoor wij onszelf niet op eigen kracht kunnen verwezenlijken, noch onszelf kunnen redden. Uitgaande van de kern van het Evangelie erkennen wij de innige band tussen evangelisatie en menselijke ontwikkeling, die noodzakelijkerwijs tot uitdrukking moet komen en zich moet ontwikkelen in heel de evangeliserende activiteit. Het aanvaarden van de eerste verkondiging, die ertoe uitnodigt zich door God te laten liefhebben en Hem lief te hebben met de liefde die Hijzelf ons meedeelt, veroorzaakt in het leven van de persoon en zijn activiteiten een eerste en fundamentele reactie: het welzijn van de ander wensen, zoeken en behartigen.

179. Deze onlosmakelijke band tussen het aannemen van de heilbrengende verkondiging en een daadwerkelijke broederlijke liefde wordt in enkele teksten van de Schrift tot uitdrukking gebracht en het is goed deze aandachtig te beschouwen en te overwegen om er alle consequenties uit te trekken. Het betreft een boodschap waaraan wij vaak gewend raken, wij herhalen deze bijna mechanisch zonder ons er echter van te vergewissen dat zij een werkelijke invloed heeft op ons leven en onze gemeenschappen. Hoe gevaarlijk en schadelijk is deze gewenning, die ons ertoe brengt de verwondering, de aantrekkingskracht, het enthousiasme te verliezen van het beleven van het Evangelie van broederlijkheid en gerechtigheid! Het Woord van God leert dat in de broeder en zuster de voortdurende verlenging van de Menswording voor ieder van ons aanwezig is: “al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan” (Mt. 25, 40). Al wat wij doen voor de ander, heeft een transcendente dimensie: “De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken” (Mt. 7, 2); en beantwoordt aan de goddelijke barmhartigheid jegens ons: “Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is. Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden; veroordeelt niet, dan zult ge niet veroordeeld worden; spreekt vrij, en ge zult vrijgesproken worden. Geeft, en u zal gegeven worden (...) De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken” (Luc. 6, 36-38). Wat deze teksten uitdrukken, is de absolute prioriteit van het “buiten zichzelf treden naar de broeder toe” als één van de twee voornaamste geboden die ten grondslag liggen aan iedere morele norm, en als het duidelijkste teken om de weg van geestelijke groei te onderscheiden als antwoord op de absoluut belangeloze gave van God. Juist hierom “is ook het dienstwerk van de liefde een constituerende dimensie van de zending van de Kerk en een onmisbare uitdrukking van haar wezen zelf”.144 Zoals de Kerk van nature missionair is, zo vloeit uit die natuur onvermijdelijk de daadwerkelijke liefde voor de naaste voort, het medeleven dat begrijpt, bijstaat en ondersteunt.

Het Rijk dat ons roept

180. Wanneer men de Schrift leest, blijkt overigens duidelijk dat het aanbod van het Evangelie niet alleen bestaat uit een persoonlijke relatie met God. En men zou ons antwoord van liefde ook niet mogen verstaan als een loutere som van kleine persoonlijke gebaren ten opzichte van een behoeftig individu, hetgeen een soort “naastenliefde à la carte” zou kunnen zijn, een reeks activiteiten die alleen maar erop gericht zijn het eigen geweten gerust te stellen. Het aanbod is het Rijk Gods (vgl. Luc. 4, 43); het gaat erom God te beminnen, die in de wereld heerst. In de mate waarin Hij erin zal slagen te heersen onder ons, zal het sociale leven een ruimte zijn van broederschap, gerechtigheid, vrede, waardigheid voor allen. Dus neigt zowel de verkondiging, als de christelijke ervaring ernaar sociale consequenties op te roepen. Laten wij zijn Rijk zoeken: “Zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden” (Mt. 6, 33). Het plan van Jezus is het Rijk van zijn Vader te stichten; Hij vraagt zijn leerlingen: “Verkondigt op uw tocht: Het Koninkrijk der hemelen is nabij” (Mt. 10, 7).

181. Het Rijk waarop wordt vooruitgelopen en dat groeit onder ons, betreft alles en herinnert ons aan het onderscheidingsprincipe dat Paulus VI voorhield in verband met ware ontwikkeling: “iedere mens en heel de mens”.145 Wij weten dat “de evangelisatie niet volledig zou zijn, als zij geen rekening zou houden met het beroep dat het Evangelie en het concrete, persoonlijke en maatschappelijke leven van de mens voortdurend op elkaar doen”.146 Het betreft het criterium van de universaliteit, dat eigen is aan het Evangelie, aangezien de Vader wil dat alle mensen worden gered, en zijn heilsplan erin bestaat “alle dingen, die van de hemel en de aarde, onder één hoofd te brengen, onder één Heer, die Christus is” (Ef. 1, 10). De opdracht is: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping” (Marc. 16, 15), omdat “ook de schepping vurig verlangt naar de openbaring van Gods kinderen” (Rom. 8, 19). Heel de schepping wil ook zeggen alle aspecten van de menselijke natuur, zodat “de zendingsopdracht de Blijde Boodschap van Jezus Christus te verkondigen een universele bestemming heeft. Jezus’ gebod van de liefde sluit alle dimensies van het bestaan in, alle mensen, alle terreinen van de samenleving en alle volken. Niets menselijks is hieraan vreemd”.147 De ware christelijke hoop, die het eschatologische Rijk zoekt, brengt altijd geschiedenis voort.

Het onderricht van de Kerk betreffende maatschappelijke kwesties

182. Het onderricht van de Kerk betreffende bijkomstige situaties is onderworpen aan grotere of nieuwe ontwikkelingen en kunnen onderwerp van discussie zijn, maar kunnen het niet vermijden concreet te zijn - zonder de pretentie te hebben in details te treden -, opdat de grote maatschappelijke principes niet louter algemene aanwijzingen blijven die niemand raken. Men moet er de praktische consequenties uit trekken, opdat zij “ook in de complexe hedendaagse situaties doeltreffend van invloed kunnen zijn”.148 De herders hebben het recht, rekening houdend met de bijdragen van de verschillende wetenschappen, een oordeel te geven over alles wat het leven van de mensen betreft, aangezien de taak van de evangelisatie een algehele ontwikkeling van ieder menselijk wezen inhoudt en vereist. Men kan niet meer zeggen dat de godsdienst zich moet beperken tot de privé-sfeer en alleen maar bestaat om de zielen op de hemel voor te bereiden. Wij weten dat God het geluk van zijn kinderen ook op deze aarde wil, hoewel zij tot eeuwige volheid zijn geroepen, omdat Hij alle dingen heeft geschapen, “opdat wij ervan kunnen genieten” (1 Tim. 6, 17), opdat allen ervan kunnen genieten. Daaruit volgt dat de christelijke bekering het vereist “vooral alles wat de sociale orde en het nastreven van het algemeen welzijn betreft” 149 opnieuw te overwegen.

183. Dientengevolge kan niemand van ons eisen dat wij de godsdienst verbannen naar de verborgen intimiteit van de personen zonder enige invloed op het maatschappelijke en nationale leven, zonder ons te bekommeren om het welzijn van de instellingen van de burgermaatschappij, zonder zich uit te drukken over de gebeurtenissen die de burgers aangaan. Wie zou de boodschap van de heilige Franciscus van Assisi en de zalige Teresa van Calcutta in een tempel willen opsluiten en tot zwijgen willen brengen? Zij zouden dat niet kunnen accepteren. Een authentiek geloof - dat nooit gemakzuchtig en individualistisch is - houdt altijd een diep verlangen in om de wereld te veranderen, waarden door te geven, iets beters na ons verblijf op aarde achter te laten. Wij houden van deze schitterende planeet waar God ons heeft geplaatst met al haar drama’s en vermoeienissen, met al haar verlangens en verwachtingen, met haar waarden en broosheden. De aarde is ons gemeenschappelijk huis en wij allen zijn broeders en zusters. Hoewel “de rechtvaardige ordening van de maatschappij en de staat de voornaamste taak van de politiek is”, “kan en mag” de Kerk “ook niet afzijdig blijven van de inzet voor de gerechtigheid”.150 Alle christenen, ook de herders, zijn geroepen zich te bekommeren om de opbouw van een betere wereld. Daar gaat het om, omdat het maatschappelijke denken van de Kerk op de eerste plaats positief en proactief is, richting geeft aan een veranderende activiteit en in deze zin houdt zij niet op een teken van hoop te zijn dat voorkomt uit het hart vol liefde van Jezus Christus. Tegelijkertijd verbindt zij “het eigen sociale engagement met dat van andere Kerken en kerkelijke gemeenschappen, zowel op het niveau van leerstellige reflectie, als op praktisch niveau”.151

184. Het is hier niet het moment om op alle ernstige sociale kwesties die de huidige wereld tekenen en waarvan ik er enkele heb becommentarieerd in hoofdstuk twee, in te gaan. Dit is geen sociaal document en om na te denken over de verschillende thema’s beschikken wij in het Compendium van de Sociale Leer van de Kerk over een zeer geschikt instrument, waarvan ik het gebruik en de bestudering van harte aanbeveel. Bovendien bezit noch de Paus, noch de Kerk het monopolie van het interpreteren van de sociale werkelijkheid of van het voorstellen van oplossingen voor de hedendaagse problemen. Ik kan hier herhalen wat Paulus VI helder aangaf: “Ten opzichte van zo verschillende situaties is het moeilijk voor ons één woord te spreken en een oplossing met universele waarde voor te stellen. Overigens is dat niet ons streven en ook niet onze zending. Het komt de christelijke gemeenschappen toe objectief de situatie van hun land te analyseren”.152

185. In hetgeen volgt zal ik trachten mij te concentreren op twee grote kwesties die mij fundamenteel lijken op dit ogenblik in de geschiedenis. Ik zal er enigszins uitgebreid aandacht aan besteden, omdat ik van mening ben dat zij de toekomst van de mensheid zullen bepalen. Het betreft op de eerste plaats het opnemen van de armen in de maatschappij en bovendien de vrede en de sociale dialoog.

II. INTEGRATIE VAN DE ARMEN IN DE MAATSCHAPPIJ

186. Uit ons geloof in Christus die arm is geworden en altijd de armen en de buitengeslotenen nabij is, vloeit de zorg voort voor de integrale ontwikkeling van degenen die in de maatschappij het meest aan hun lot worden overgelaten.

Verenigd met God horen wij een kreet

187. Iedere christen en iedere gemeenschap is geroepen om instrument van God te zijn voor de bevrijding en de vooruitgang van de armen, zodat zij ten volle kunnen integreren in de maatschappij; dit veronderstelt dat wij volgzaam en oplettend zijn om de kreet van de arme te horen en hem hulp te bieden. Men hoeft de Schriften er maar op na te slaan om te ontdekken hoe de goede Vader naar de kreet van de armen wil luisteren: “Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord, ja, ik ken zijn lijden. Ik daal af om mijn volk te bevrijden ... Ga er dus heen, Ik zend u” (Ex. 3, 7-8.10), en Hij toont zich bezorgd voor zijn noden: “Toen riepen de Israëlieten tot de Heer, en de Heer liet voor hen een redder optreden” (Re. 3, 15). Doof blijven voor die kreet, wanneer wij instrumenten van God zijn om naar de arme te luisteren, plaatst ons buiten de wil van de Vader en Zijn plan, want, “als die arme zich tegen u op de Heer beroept, wordt gij schuldig bevonden” (Deut. 15, 9). En het gebrek aan solidariteit ten opzichte van zijn noden is direct van invloed op onze verhouding met God: “Als hij u vervloekt in de bitterheid van zijn gemoed, zal zijn Maker zijn bede verhoren” (Sir. 4, 6). De oude vraag komt steeds weer terug: “Hoe kan de goddelijke liefde blijven in een mens die geld genoeg heeft, en toch zijn hart sluit voor de nood van zijn broeder?” (1 Joh. 3, 17). Wij herinneren er ook aan met hoeveel overtuiging de apostel Jakobus het beeld van de kreet van de onderdrukten weer opnam: “Hoort, het loon dat gij hebt onthouden aan de arbeiders die uw velden hebben gemaaid, roept luid, en de kreten van uw oogsters zijn doorgedrongen tot de oren van de Heer der heerscharen” (5, 4).

188. De Kerk heeft erkend dat de eis om te luisteren naar deze kreet voortvloeit uit het bevrijdend werk zelf van de genade in ieder van ons, waardoor het niet een zending betreft die is voorbehouden aan enkelen: “De Kerk, geleid door het Evangelie van de barmhartigheid en door de liefde voor het menselijk wezen, luistert naar de kreet om gerechtigheid en wil er met al haar krachten antwoord op geven”.153 In dit kader begrijpt men de vraag van Jezus aan zijn leerlingen: “Geeft gij hun maar te eten” (Mc. 6, 37), en dit impliceert zowel de samenwerking om de structurele oorzaken van de armoede op te lossen en de integrale ontwikkeling van de armen te bevorderen, als de eenvoudigste en meest dagelijkse gebaren van solidariteit ten opzichte van de zeer concrete ellende die wij ontmoeten. Het woord “solidariteit” is een beetje sleets geworden en wordt soms verkeerd geïnterpreteerd, maar het geeft veel meer aan dan een sporadische daad van edelmoedigheid. Het vraagt erom een nieuwe mentaliteit te scheppen die denkt in termen van gemeenschap, prioriteit van het leven van allen ten opzichte van de toeëigening van de goederen door enkelen. 

189. Solidariteit is een spontane reactie van wie de maatschappelijke functie van eigendom en de universele bestemming van de goederen als werkelijkheden die aan privé-bezit voorafgaan, erkent. Privé-bezit van de goederen wordt gerechtvaardigd om ze te behoeden en te doen groeien, zodat zij het gemeenschappelijk welzijn beter dienen, en daarom moet solidariteit worden beleefd als een beslissing de arme terug te geven wat hem toekomt. Deze overtuigingen en praktijken van solidariteit openen, wanneer zij gestalte krijgen, de weg voor andere structurele veranderingen en maken deze mogelijk. Een verandering in de structuren die geen nieuwe overtuigingen en houdingen tot stand brengt, zal ervoor zorgen dat diezelfde structuren vroeg of laat corrupt, drukkend en ondoelmatig worden.

190. Soms betreft het het luisteren naar de kreet van hele volken, van de armste volken van de aarde, omdat “de vrede niet alleen gebaseerd is op eerbied voor de rechten van de mens, maar ook op eerbied voor de rechten van de volkeren”. 154 Het is betreurenswaardig dat zelfs de rechten van de mens gebruikt kunnen worden als rechtvaardiging van een verbitterde verdediging van individuele rechten of rechten van de rijkste volkeren. Met eerbied voor de onafhankelijkheid en de cultuur van iedere natie moet men zich altijd herinneren dat de planeet van heel de mensheid en voor heel de mensheid is en dat alleen het feit dat men geboren is op een plaats met minder bronnen of een mindere ontwikkeling, het niet rechtvaardigt dat enkele personen een minder waardig leven hebben. Men moet herhalen dat “de meest begunstigden van enkele van hun rechten afstand moeten doen om met meer vrijgevigheid hun goederen ten dienste van de ander te stellen”.155 Om op een gepastere manier te spreken over onze rechten moeten wij de blik verruimen en onze oren openen voor de kreet van andere volkeren of andere streken van ons land. Wij moeten groeien in een solidariteit die “het alle volkeren mogelijk moet maken op eigen kracht bouwers te zijn van hun eigen bestemming”,156 zoals “ieder menselijk wezen geroepen is zich te ontwikkelen”.157

191. Op iedere plaats en in iedere omstandigheid zijn de christenen, bemoedigd door hun herders, geroepen te luisteren naar de kreet van de armen, zoals de bisschoppen van Brazilië zo goed hebben gezegd: “Wij willen iedere dag de vreugde en de hoop, de angst en de droefheid van het Braziliaanse volk op ons nemen, vooral van de bevolkingsgroepen aan de rand van de steden en op het platteland - zonder land, zonder dak, zonder brood, zonder gezondheid -, geschonden in hun rechten. Wanneer wij hun ellende zien, luisteren naar hun kreten en hun lijden kennen, choqueert ons het feit te weten dat er genoeg voedsel is voor allen en dat de honger te wijten is aan de slechte verdeling van goederen en inkomen. Het probleem wordt erger met de algemene praktijk van de verspilling”.158

192. Wij willen echter nog meer, onze droom gaat nog verder. Wij hebben het er niet alleen over allen voedsel of een “fatsoenlijk levensonderhoud” te garanderen, maar ook dat zij “welvaart op allerlei gebied” kunnen hebben.159 Dit houdt opvoeding in, toegang tot de gezondheidszorg en vooral werk, omdat in vrij, creatief, participatief en solidair werk het menselijk wezen de waardigheid van het eigen leven tot uitdrukking brengt en vergroot. Een rechtvaardig salaris maakt een adequate toegang tot de andere goederen die bestemd zijn voor algemeen gebruik, mogelijk. 

Trouw aan het Evangelie om niet tevergeefs te lopen

193. Het imperatief om naar de kreet van de armen te luisteren krijgt in ons gestalte, wanneer wij ten diepste worden geroerd ten overstaan van het verdriet van anderen. Laten wij opnieuw lezen wat het Woord van God ons onderricht over de barmhartigheid, opdat dit krachtig weerklinkt in het leven van de Kerk. Het Evangelie verkondigt: “Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden” (Mt. 5, 7). De apostel Jakobus leert dat barmhartigheid jegens anderen het ons mogelijk maakt triomferend bij het goddelijk oordeel te voorschijn te komen: “Spreekt en handelt als mensen die door de wet der vrijheid geoordeeld zullen worden. Want onbarmhartig zal het oordeel zijn voor hem die geen barmhartigheid heeft bewezen, maar de barmhartigheid triomfeert over het oordeel” (2, 12-13). In deze tekst toont Jakobus zich een erfgenaam van de grootste rijkdom van de Joodse spiritualiteit van de tijd na de ballingschap, die aan de barmhartigheid een bijzondere reddende waarde toekende: “Delg uw zonden door aalmoezen en uw misdaden door barmhartigheid jegens de armen. Dan zal uw voorspoed duurzaam zijn” (Dan. 4, 24). In ditzelfde perspectief spreekt de wijsheidsliteratuur over de aalmoes als concrete beoefening van de barmhartigheid jegens de behoeftigen: “De aalmoes redt van de dood en reinigt van de zonde” (Tob. 12, 9). Op een plastischere manier brengt ook Jezus Sirach dit tot uitdrukking: “Een laaiend vuur wordt door water geblust en weldadigheid verzoent de zonden” (3, 30). Dezelfde synthese lijkt in het Nieuwe Testament vervat te liggen: “Beoefent vooral de onderlinge liefde met volharding, want de liefde bedekt tal van zonden” (1 Petr. 4, 8). Deze waarheid doordrong de mentaliteit van de kerkvaders ten diepste en bood als cultureel alternatief een profetisch verzet tegen het heidense hedonistische individualisme. Wij herinneren slechts aan één voorbeeld: “Zoals wij bij het gevaar van een brand water gaan zoeken om hem te blussen, (...) laten wij op dezelfde wijze, als uit ons stro de vlam van de zonde zou opkomen en wij daarover ontdaan zouden zijn, ons verheugen over een werk van barmhartigheid, zodra ons de gelegenheid daarvoor wordt gegeven, als was het een bron die ons wordt aangereikt om de brand te blussen”.160

194. Het is een zo duidelijke, zo directe, zo eenvoudige en veelzeggende boodschap dat geen enkele kerkelijke hermeneutiek het recht heeft haar te relativeren. De reflectie van de Kerk over deze teksten zou de exhortatieve betekenis ervan niet moeten verduisteren of verzwakken, maar veeleer moeten helpen zich deze met moed en geestdrift eigen te maken. Waarom wat zo eenvoudig is, ingewikkeld maken? De conceptuele middelen zijn er om het contact met de werkelijkheid die men wil verklaren, te bevorderen en niet om ons ervan te verwijderen. Dit geldt vooral voor de Bijbelse aansporingen die met zoveel vastberadenheid uitnodigen tot broederlijke liefde, nederig en edelmoedig dienstwerk, gerechtigheid, barmhartigheid jegens de arme. Jezus heeft ons deze weg van erkenning van de ander met zijn woorden en gebaren gewezen. Waarom wat zo duidelijk is, verduisteren? Laten wij er niet alleen zorg voor dragen dat we niet vervallen tot doctrinaire dwalingen, maar ook dat we trouw blijven aan deze lichtende weg van leven en wijsheid. Want “soms wordt de verdedigers “van de orthodoxie” het verwijt gemaakt van passiviteit, toegeeflijkheid of schuldige medeplichtigheid ten opzichte van onverdraaglijke situaties van onrecht en politieke regiems die deze in stand houden”. 161

195. Toen de heilige Paulus zich naar de apostelen in Jeruzalem begaf om te onderscheiden of hij niet voor niets had gewerkt of zou werken (Gal. 2, 2), was het fundamentele criterium van authenticiteit waar men hem op wees, dat hij de armen niet vergat (vgl. Gal. 2, 10). Dit belangrijke criterium, dat de Paulinische gemeenten zich niet lieten meeslepen door de individualistische levensstijl van de heidenen, heeft een opmerkelijke actualiteit in de huidige context, waar de tendens naar een nieuw individualistisch heidendom aanwezig is. De schoonheid zelf van het Evangelie kan door ons niet altijd op gepaste wijze worden getoond, maar er is een teken dat nooit mag ontbreken: de keuze voor de laatsten, voor hen die de maatschappij afzondert en wegwerpt.

196. Soms zijn wij hardvochtig en stijfkoppig, vergeten wij onszelf, vermaken wij ons, raken wij in vervoering door de immense consumptieen ontspanningsmogelijkheden die deze maatschappij biedt. Soms komt er een soort vervreemding tot stand die ons allen treft, omdat “een maatschappij vervreemd is, als zij in haar vormen van sociale organisatie, van productie en van consumptie de verwezenlijking van die gave en de vestiging van die solidariteit onder de mensen moeilijker maakt”.162

De bevoorrechte plaats van de armen in het Volk van God

197. In het hart van God is er een bijzondere plaats voor de armen, en wel zozeer dat Hijzelf “arm is geworden” (2 Kor. 8, 9). Heel de weg van onze verlossing wordt getekend door de armen. Dit heil is tot ons gekomen door het “ja” van een nederig meisje uit een afgelegen dorpje aan de rand van een groot rijk. De Heiland is in een stal geboren, tussen de dieren, zoals dat gebeurde bij de kinderen van de armsten; Hij is in de tempel opgedragen met twee duiven, het offer van hen die het zich niet konden veroorloven een lam te betalen (vgl. Luc. 2, 24; Lev. 5, 7); Hij is opgegroeid in een huis van eenvoudige arbeiders en Hij heeft gewerkt met zijn handen om zijn brood te verdienen. Toen Hij het Rijk begon te verkondigen, volgden Hem menigten misdeelden en zo liet Hij zien wat Hijzelf had gezegd: “De Geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen” (Luc. 4, 18). Hun die gebukt gingen onder verdriet, die onder armoede leden, verzekerde Hij dat God hen in zijn hart droeg: “Zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk Gods” (Luc. 6, 20); en met hen vereenzelvigde Hij zich: “Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven” en hiermee leert Hij dat barmhartigheid jegens hen de sleutel is tot de hemel (vgl. Mt. 25, 35v.). 

198. Voor de Kerk is de keuze voor de armen meer een theologische, dan een culturele, sociologische, politieke of filosofische keuze. God schenkt hun “zijn eerste barmhartigheid”.163 Deze goddelijke voorkeur heeft consequenties in het geloofsleven van alle christenen, die geroepen zijn “dezelfde gezindheid als Jezus” (Fil. 2, 5) te hebben. Hierdoor geïnspireerd, heeft de Kerk een keuze voor de armen gemaakt, die wordt verstaan als “een bijzondere vorm van voorrang in de beoefening van de christelijke naastenliefde, waarvan heel de traditie van de Kerk getuigt”. 164 Deze keuze - zo leerde Benedictus XVI - “is impliciet vervat in het christologisch geloof in de God die voor ons arm is geworden om ons door zijn armoede rijk te maken”.165 Daarom wil ik een arme Kerk voor de armen. Zij hebben ons veel te leren. Behalve dat zij deel hebben aan de sensus fidei, kennen zij met hun eigen lijden de lijdende Christus. Het is noodzakelijk dat wij ons allen door hen laten evangeliseren. De nieuwe evangelisatie is een uitnodiging om de reddende kracht van hun leven te erkennen en dit in het middelpunt van de weg van de Kerk te plaatsen. Wij zijn geroepen Christus in hen te ontdekken, hun een stem te geven in hun aangelegenheden, maar ook hun vrienden te zijn, naar hen te luisteren, hen te begrijpen en de mysterieuze wijsheid aan te nemen die God ons door middel van hen wil meedelen.

199. Onze inzet bestaat niet uitsluitend in activiteiten of programma’s van ondersteuning of bijstand; wat de Geest in beweging brengt, is niet een overmaat aan activisme, maar vóór alles een op de ander gerichte aandacht “door hem als het ware één in wezen met zichzelf te beschouwen”. 166 Deze aandacht van liefde is het begin van een ware zorg voor zijn persoon en van daaruit wil ik daadwerkelijk zoeken naar zijn welzijn. Dit houdt in de arme waarderen in zijn eigen goedheid, met zijn wijze van zijn, met zijn cultuur, met zijn wijze van het geloof te beleven. Authentieke liefde is altijd contemplatief, zij maakt het ons mogelijk de ander te dienen, niet uit noodzaak of ijdelheid, maar omdat hij mooi is, ondanks alle schijn. “Van de liefde waardoor de andere persoon iemand aangenaam is, hangt het feit af dat hij hem iets om niet geeft”.167 Wanneer de arme wordt bemind, “wordt hij van grote waarde geacht”,168 en dit onderscheidt de authentieke keuze voor de armen van iedere ideologie, van iedere bedoeling om de armen te gebruiken ten dienste van persoonlijke of politieke belangen. Alleen vanuit deze werkelijke en hartelijke nabijheid kunnen wij hen op passende wijze begeleiden op hun weg naar bevrijding. Alleen dit zal het mogelijk maken dat “de armen in iedere christelijke gemeenschap “zich thuis” voelen”. Zou deze stijl niet de beste en efficiëntste manier zijn om de blijde boodschap van het Rijk aan te bieden?”.169 Zonder de voorkeursoptie voor de armsten “loopt de verkondiging van het Evangelie, die toch de eerste vorm van de liefde is, gevaar onbegrepen te blijven of te verdrinken in de vloed van woorden waaraan de huidige communicatiemaatschappij ons dagelijks blootstelt”.170

200. Aangezien deze exhortatie is gericht tot de leden van de katholieke Kerk, wil ik met verdriet zeggen dat de ergste discriminatie waaronder de armen lijden, het gebrek aan geestelijke aandacht is. De immense meerderheid van de armen heeft een bijzondere openheid voor het geloof; zij hebben God nodig en wij mogen het niet nalaten hun zijn vriendschap aan te bieden, zijn zegen, zijn Woord, de viering van de Sacramenten en het aanbod van een weg van groei en rijping in het geloof. De voorkeursoptie voor de armen moet zich vooral vertalen in een bevoorrechte en prioritaire religieuze aandacht.

201. Niemand zou moeten zeggen dat hij zich verre houdt van de armen, omdat zijn levenskeuzes met zich meebrengen dat hij meer zorg besteedt aan andere verplichtingen. Dit is een veel voorkomend excuus in de kringen van academici, ondernemers of mensen met een beroep, en zelfs binnen de Kerk. Hoewel men in het algemeen kan zeggen dat de eigen roeping en zending van de lekengelovigen de verandering is van de verschillende aardse werkelijkheden, opdat iedere menselijke activiteit door het Evangelie wordt veranderd,171 mag niemand zich ontslagen voelen van de zorg voor de armen en de maatschappelijke gerechtigheid: “De geestelijke bekering, de intensiteit van de liefde voor God en de naaste, de ijver voor gerechtigheid en vrede, het evangelisch gevoel voor de armen en de armoede worden van allen gevraagd”.172 Ik vrees dat ook deze woorden alleen maar onderwerp zijn van commentaar zonder werkelijke praktische invloed. Desondanks vertrouw ik op de openheid en de goede gesteldheid van de christenen en ik vraag u gemeenschappelijk te zoeken naar nieuwe wegen om dit hernieuwde voorstel te aanvaarden.

Economie en verdeling van de inkomsten

202. De noodzaak om de structurele oorzaken van de armoede op te lossen kan niet wachten, niet alleen vanwege een pragmatische eis resultaten te behalen en de maatschappij te ordenen, maar om haar te genezen van een ziekte die haar broos en onwaardig maakt en haar alleen maar tot nieuwe crises kan brengen. De plannen van zorg die aan enkele dringende noden het hoofd bieden, zouden alleen maar als voorlopige antwoorden moeten worden beschouwd. Zolang men de problemen van de armen niet radicaal oplost door af te zien van de absolute autonomie van de markten en de financiële speculatie en door de structurele oorzaken van de ongelijkheid aan te pakken,173 zullen de wereldproblemen niet opgelost worden en uiteindelijk geen enkel probleem. De ongelijkheid is de wortel van het sociale kwaad.

203. De waardigheid van iedere menselijke persoon en het algemeen welzijn zijn kwesties die heel de economische politiek zouden moeten structureren, maar soms lijken het aanhangsels die van buitenaf worden toegevoegd om een politiek discours zonder perspectieven of programma’s voor een ware integrale ontwikkeling aan te vullen. Hoeveel woorden zijn voor dit systeem pijnlijk geworden! Het is hinderlijk dat men spreekt over ethiek, het is hinderlijk dat men spreekt over wereldwijde solidariteit, het is hinderlijk dat men over verdeling van de goederen spreekt, het is hinderlijk dat men spreekt over het beschermen van arbeidsplaatsen, het is hinderlijk dat men spreekt over de waardigheid van de zwakken, het is hinderlijk dat men spreekt over een God die een inzet voor de gerechtigheid eist. Andere keren gebeurt het dat deze woorden onderwerp van opportunistische manipulatie worden die ze onteert. Gemakzuchtige onverschilligheid ten opzichte van deze kwesties berooft ons leven en onze woorden van iedere betekenis. De roeping van een ondernemer is een edel werk, mits hij zich vragen laat stellen door een ruimere betekenis van het leven; dit maakt het hem mogelijk het algemeen welzijn werkelijk te dienen met zijn inspanning de goederen van deze wereld te vermenigvuldigen en voor allen toegankelijker te maken.

204. Wij mogen niet meer vertrouwen in de blinde krachten en de onzichtbare hand van de markt. Een groei in gerechtigheid vereist iets meer dan economische groei, hoewel zij deze veronderstelt, en vraagt om beslissingen, programma’s, mechanismen en processen die specifiek zijn gericht op een betere verdeling van de inkomsten, op het scheppen van werkgelegenheid, op een integrale zorg voor de armen die meer is dan louter bijstand. Het zij verre van mij een onverantwoordelijk populisme voor te stellen, maar de economie mag niet meer haar toevlucht nemen tot middelen die een nieuw vergif zijn, zoals wanneer men winstgevendheid wil vergroten door de arbeidsmarkt te reduceren waardoor nieuwe uitgeslotenen worden gecreëerd.

205. Ik vraag God dat het aantal politici mag toenemen die in staat zijn een authentieke dialoog aan te gaan die zich daadwerkelijk erop richt de diepe wortels en niet de uiterlijke vorm van de kwaden van onze wereld te genezen! De zozeer in diskrediet geraakte politiek is een zeer hoge roeping, het is één van de kostbaarste vormen van naastenliefde, omdat zij het algemeen welzijn zoekt.174 Wij moeten ervan overtuigd raken dat de naastenliefde “niet alleen de oorsprong van microrelaties is: betrekkingen op het niveau van vriendschap, familie, een kleine groep, maar ook van macrorelaties: maatschappelijke, economische, en politieke betrekkingen”. 175 Ik bid de Heer dat Hij ons meer politici schenkt die de maatschappij, het volk, het leven van de armen werkelijk ter harte gaan! Het is absoluut noodzakelijk dat de regeerders en de financiële macht de blik omhoog heffen en hun perspectieven verbreden, dat zij ervoor zorgen dat er waardig werk is, onderwijs en gezondheidszorg voor alle burgers. En waarom zouden zij hun toevlucht niet tot God nemen, opdat Hij hun plannen bezielt? Ik ben ervan overtuigd dat er vanuit een openheid voor transcendentie een nieuwe politieke en economische mentaliteit gevormd kan worden, die de absolute tweedeling tussen de economie en het algemeen maatschappelijk welzijn zou kunnen helpen overwinnen.

206. De economie zou, zoals het woord zelf aangeeft, de kunst moeten zijn om te komen tot een adequaat beheer van het gemeenschappelijke huis dat de hele wereld is. Iedere economische actie van een bepaalde omvang heeft, wanneer die in het ene gedeelte van de planeet in beweging wordt gezet, zijn weerslag op het geheel; daarom mag geen enkele regering buiten een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid om handelen. Het wordt immers steeds moeilijker oplossingen op lokaal niveau te vinden voor de enorme wereldwijde tegenstellingen, waardoor de lokale politiek wordt overstelpt met problemen die moeten worden opgelost. Als wij werkelijk een gezonde wereldeconomie willen bereiken, dan is er in deze historische fase een efficiëntere wijze van interactie nodig, die met behoud van de soevereiniteit van de naties het economisch welzijn van alle landen en niet alleen dat van weinigen garandeert.

207. Iedere gemeenschap van de Kerk zal in de mate waarin zij rust denkt te vinden, zonder zich creatief in te spannen en effectief samen te werken, opdat de armen een waardig leven hebben en voor de integratie van allen, ook het risico lopen uiteen te vallen, hoewel zij het heeft over sociale thema’s en de regeringen bekritiseert. Zij zal uiteindelijk gemakkelijk worden overspoeld door een geestelijke gezindheid die werelds is en die wordt bedekt met godsdienstige praktijken, met onvruchtbare vergaderingen of holle frazen.

208. Als iemand zich beledigd voelt door mijn woorden, zeg ik hem dat ik ze tot uitdrukking breng met liefde en de beste bedoelingen, ver van ieder persoonlijk belang of politieke ideologie. Mijn woord is niet dat van een vijand, noch dat van een tegenstander. Ik wil alleen ervoor zorgen dat degenen die slaaf zijn van een individualistische, onverschillige en egoïstische mentaliteit, zich kunnen bevrijden van die onwaardige ketenen en een menselijkere, edelere, vruchtbaardere stijl van leven en denken krijgen die hun verblijf hier op aarde waardigheid verleent.

Zorg hebben voor de broosheid

209. Jezus, de verkondiger van het Evangelie bij uitstek en het Evangelie in persoon, identificeert zich in het bijzonder met de kleinsten (vgl. Mt. 25, 40). Dit herinnert ons eraan dat wij christenen allen geroepen zijn om zorg te dragen voor de meest brozen van de aarde. Echter, in het geldende model “van succes” en “privé-recht” lijkt het geen zin te hebben erin te investeren dat degenen die achter blijven, de zwakken of de minder begaafden, hun weg kunnen vinden in het leven.

210. Het is absoluut noodzakelijk aandacht te schenken aan nieuwe vormen van armoede en broosheid, waarin wij geroepen zijn de lijdende Christus te herkennen, ook als dit ons blijkbaar geen tastbare en onmiddellijke voordelen brengt: de daklozen, de drugsverslaafden, de vluchtelingen, de noodlijdende volken, de steeds eenzamere en in de steek gelaten ouderen enzovoort. De migranten vormen voor mij een bijzondere uitdaging, omdat ik herder ben van een Kerk zonder grenzen, die zich moeder van allen voelt. Daarom spoor ik de landen aan tot een edelmoedige openheid, die in plaats van de vernietiging van de lokale identiteit te vrezen, in staat is nieuwe culturele syntheses te scheppen. Hoe mooi zijn de steden die ongezond wantrouwen weten te overwinnen en hen die anders zijn, integreren en die van die integratie een nieuwe factor van ontwikkeling maken! Hoe mooi zijn de steden die ook in hun architectonisch plan vol ruimtes zijn die verbinden, relaties tot stand brengen, de erkenning van de ander bevorderen!

211. Mij heeft de situatie van hen die voorwerp van verschillende vormen van mensenhandel zijn, altijd verdriet gedaan. Ik zou willen dat men luisterde naar de kreet van God die ons allen vraagt: “Waar is uw broer?” (Gen. 4, 9). Waar is uw broeder slaaf? Waar is hij die je iedere dag aan het doden bent in de kleine clandestiene fabriek, in het net van de prostitutie, in de kinderen die je gebruikt voor bedelarij, in hem die heimelijk moet werken, omdat zijn papieren niet in orde zijn? Wij doen alsof er niets aan de hand is. Er zijn vele vormen van medeplichtigheid. De vraag geldt allen! In onze steden heeft deze maffiose en perverse misdaad wortel geschoten en velen hebben handen die druipen van het bloed vanwege een gemakzuchtige en zwijgende medeplichtigheid.

212. Dubbel zo arm zijn de vrouwen die leven in een situatie van uitsluiting, mishandeling en geweld, omdat zij vaak minder mogelijkheden hebben om hun rechten te verdedigen. Wij vinden onder hen echter ook  voortdurend de meest bewonderenswaardige gebaren van dagelijks heldendom in de verdediging van en de zorg voor de broosheid van hun gezinnen.

213. Onder deze zwakken, voor wie de Kerk in het bijzonder zorg wil dragen, zijn ook de ongeboren kinderen, die de meest kwetsbaren en onschuldigen van allen zijn, aan wie men vandaag de menselijke waardigheid wil ontzeggen om met hen te kunnen doen wat men wil, door hun het leven te ontnemen en een wetgeving te bevorderen, zodat niemand dat kan verhinderen. Om de door de Kerk ondernomen verdediging van het leven van de ongeborenen vrolijk belachelijk te maken, zorgt men er vaak voor haar stellingname voor te stellen als iets ideologisch, obscurantistisch en conservatiefs. Dit verdedigen van het ongeboren leven is echter ten nauwste verbonden met het verdedigen van ieder menselijk recht. Het veronderstelt de overtuiging dat een menselijk wezen altijd heilig en onschendbaar is, in iedere situatie en iedere fase van zijn ontwikkeling. Een menigte is een doel op zich en nooit een middel om andere moeilijkheden op te lossen. Als deze overtuiging wegvalt, blijven er geen hechte en duurzame fundamenten over voor de verdediging van de rechten van de mens, die altijd onderhevig zouden zijn aan de toevallige conventies van de machthebbers van het ogenblik. Alleen de rede is voldoende om de onschendbare waarde van elk menselijk leven te erkennen, maar als wij hiernaar ook vanuit het geloof kijken, “schreeuwt iedere schending van de persoonlijke waardigheid voor het aanschijn van God om wraak en neemt de gestalte aan van een belediging van de Schepper van de mens”. 176

214. Juist omdat het een kwestie is die te maken heeft met de innerlijke samenhang van onze boodschap over de waarde van de menselijke persoon, moet men niet verwachten dat de Kerk haar standpunt verandert ten opzichte van deze kwestie. Ik wil wat dit betreft, volslagen eerlijk zijn. Dit is geen onderwerp dat onderhevig is aan vermeende hervormingen of “moderniseringen”. Het is niet progressief te pretenderen de problemen op te lossen door een menselijk leven te elimineren. Het is echter ook waar dat wij weinig hebben gedaan om op gepaste wijze de vrouwen te begeleiden die zich in zeer moeilijke omstandigheden bevinden, waar abortus zich aan hen voordoet als een snelle oplossing voor hun diepe angsten, vooral wanneer het leven dat in hen groeit, is ontstaan als gevolg van geweld of in een context van uiterste armoede. Wie kan zulke droevige omstandigheden niet begrijpen?

215. Er zijn andere broze en weerloze wezens die vaak aan de genade van economische belangen of van willekeurig gebruik overgeleverd blijven. Ik verwijs naar het geheel van de schepping. Als menselijke wezens zijn wij niet louter begunstigden, maar behoeders van de andere schepselen. Door middel van onze lichamelijke werkelijkheid heeft God ons zo nauw met de wereld die ons omgeeft, verbonden dat de woestijnvorming van de bodem als het ware een ziekte is voor ieder en wij mogen klagen over het uitsterven van een soort, als was het een verminking. Laten wij het niet toelaten dat er in ons spoor tekenen van verwoesting en dood achterblijven die ons leven en dat van de toekomstige generaties treffen.177 In deze zin maak ik mij de mooie en profetische klacht eigen die verschillende jaren geleden de bisschoppen van de Filipijnen tot uitdrukking hebben gebracht: “Een ongelooflijke verscheidenheid aan insecten leefde in het bos en zij waren bezig met allerlei soorten van eigen taken (...). De vogels vlogen in de lucht, hun schitterende veren en hun verschillende gezangen voegden kleur en melodieën toe aan het groen van de bossen (...) God heeft dit land, zijn bijzondere schepselen voor ons gewild, maar niet opdat wij het konden verwoesten en veranderen in een woestijnachtig gebied (...) Kijk na één nacht regen naar de chocolade-bruine rivieren van jouw omgeving en denk eraan dat zij het levende bloed van de aarde naar de zee wegbrengen (...) Hoe zullen de vissen in riolen zoals de rivier de Pasig en zoveel andere rivieren die wij hebben vervuild, kunnen zwemmen? Wie heeft de wonderlijke wereld van de zee veranderd in kerkhoven onder water zonder leven en kleur?”178

216. Klein, maar sterk in de liefde van God, zoals de heilige Franciscus, zijn wij allen als christenen geroepen de zorg op ons te nemen voor de broosheid van het volk en de wereld waarin wij leven.

III. HET ALGEMEEN WELZIJN EN DE MAATSCHAPPELIJKE VREDE

217. Wij hebben veel gesproken over de vreugde en de liefde, maar het Woord van God vermeldt ook de vrucht van de vrede (vgl. Gal. 5, 22). 

218. Maatschappelijke vrede mag niet worden verstaan als irenisme of als een louter afwezig zijn van geweld, bereikt doordat één gedeelte van de maatschappij het andere overheerst. Het zou eveneens een valse vrede zijn, als die als excuus zou dienen om een maatschappelijke organisatie te rechtvaardigen die de armsten tot zwijgen of bedaren brengt, zodat degenen die de grootste weldaden genieten, hun levensstijl rustig kunnen handhaven, terwijl de anderen, zo goed en zo kwaad als het gaat, overleven. Maatschappelijke aanspraken, die te maken hebben met de verdeling van inkomsten, maatschappelijke integratie van de armen en mensenrechten, mogen niet verstikt worden met het voorwendsel een consensus op papier of een kortstondige vrede voor een gelukkige minderheid tot stand te brengen. De waardigheid van de menselijke persoon en het algemeen welzijn staan boven de rust van enkelen die niet willen afzien van hun voorrechten. Wanneer die waarden worden aangetast, is een profetische stem nodig.

219. Vrede “beperkt zich niet tot een afwezigheid van oorlog, de vrucht van een steeds wankel evenwicht van de krachten. Men bouwt er dag voor dag aan in het nastreven van een door God gewilde orde, die een volmaaktere gerechtigheid onder de mensen met zich meebrengt”.179 Uiteindelijk zal een vrede die niet ontstaat als de vrucht van de integrale ontwikkeling van allen, ook geen toekomst hebben en altijd zaad van nieuwe conflicten en verschillende vormen van geweld zijn.

220. In iedere natie ontwikkelen de inwoners de maatschappelijke dimensie van hun leven door zich op te stellen als verantwoordelijke burgers binnen een volk, niet als een massa die wordt meegesleept door de heersende krachten. Wij herinneren eraan dat “het trouwe burgerschap een deugd is en deelname aan het politieke leven een morele verplichting”.180 Maar een volk worden is iets meer en vraagt om een voortdurend proces waarbij iedere nieuwe generatie zich betrokken ziet. Het is een langzaam en moeilijk werk dat vereist dat men wil integreren en wil leren dit zodanig te doen dat men een cultuur van ontmoeting in een meervoudige harmonie ontwikkelt.

221. Om te vorderen in dit opbouwen van een volk in vrede, gerechtigheid en broederschap zijn er vier principes die verband houden met bipolaire spanningen die eigen zijn aan iedere maatschappelijke werkelijkheid. Zij vloeien voort uit de grote postulaten van de Sociale Leer van de Kerk die “de voornaamste en fundamentele referentiële parameters vormen voor het interpreteren en beoordelen van de maatschappelijke fenomenen”.181 In het licht hiervan wil ik nu deze vier principes voorhouden, die in het bijzonder gericht zijn op de ontwikkeling van de maatschappelijke samenleving en het opbouwen van een volk waarin de verschillen binnen een gemeenschappelijk plan met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Ik doe het in de overtuiging dat de toepassing ervan een authentieke weg naar vrede binnen iedere natie en in heel de wereld kan zijn. 

Tijd gaat boven ruimte

222. Er is een bipolaire spanning tussen volheid en beperking. Volheid wekt de wil op alles te bezitten en beperking is de muur die voor ons wordt opgeworpen. De “tijd”, in ruime zin verstaan, verwijst naar volheid als uitdrukking van de horizon die voor ons opengaat, en het ogenblik is een uitdrukking van de beperking die men ervaart in een omschreven ruimte. Burgers leven in een spanning tussen het tijdsgewricht van het ogenblik en het licht van de tijd, van de grotere horizon, van de utopie die ons openstelt voor de toekomst als uiteindelijke oorzaak die aantrekt. Hieruit komt een eerste principe voort om te vorderen in de opbouw van een volk: tijd gaat boven ruimte.

223. Dit principe maakt het mogelijk op lange termijn te werken zonder de obsessie van onmiddellijke resultaten. Het helpt moeilijke en ongunstige situaties of de veranderingen in de plannen die de dynamiek van de werkelijkheid oplegt, te verdragen. Het is een uitnodiging om de spanning tussen volheid en beperking te aanvaarden door aan de tijd prioriteit te geven. Een van de zonden die men soms ontmoet in de sociaal-politieke activiteit, bestaat erin de ruimte van de macht voorrang te geven boven de tijd van de processen. Voorrang geven aan de ruimte leidt ertoe dat men er gek van wordt om alles op het huidige ogenblik op te lossen, om te trachten bezit te nemen van alle ruimte van de macht en zelfbevestiging. Het betekent de processen te kristalliseren en de pretentie te hebben deze tot stilstand te brengen. Voorrang geven aan de tijd betekent zich meer bezig houden met het beginnen van processen dan met het bezitten van ruimte. De tijd ordent de ruimte, hij verlicht haar en verandert haar in een schakel van een keten in voortdurende groei, zonder weg terug. Het gaat erom de voorrang te geven aan activiteiten die een nieuwe dynamiek in de maatschappij voortbrengen en andere personen en groepen erbij betrekken die ze zullen voortzetten, opdat zij bij belangrijke historische gebeurtenissen vrucht dragen. Zonder angst, maar met duidelijke en vasthoudende overtuigingen.

224. Soms vraag ik mij af wie degenen zijn die er zich in de huidige wereld werkelijk meer om bekommeren de processen leven in te blazen die een volk opbouwen, dan onmiddellijke resultaten te boeken die een gemakkelijk, snel en kortstondig politiek rendement opleveren, maar die niet de menselijke volheid opbouwen. De geschiedenis zal hen misschien oordelen naar het criterium dat Romano Guardini formuleerde: “De enige maatstaf waarmee een tijd juist beoordeeld kan worden, is de vraag in hoeverre de volheid van het menselijk bestaan zich daarin naar eigen aard en mogelijkheden ontplooit en tot echte zingeving komt”. 182

225. Dit criterium is ook zeer geschikt voor de evangelisatie, die vereist de horizon voor ogen te houden, met de mogelijke processen en de lange weg te beginnen. De Heer zelf gaf in zijn aardse leven zijn leerlingen vaak te verstaan dat er dingen waren die zij nog niet konden begrijpen, en dat het noodzakelijk was op de Heilige Geest te wachten (vgl. Joh. 16, 12-13). De parabel van de tarwe en het onkruid (vgl. Mt. 13, 24-30) beschrijft een belangrijk aspect van de evangelisatie, dat erin bestaat te laten zien hoe de vijand de ruimte van het Rijk kan bezetten en schade kan aanrichten met het onkruid, maar wordt overwonnen door de goede kwaliteit van de tarwe, die zich mettertijd openbaart.

De eenheid gaat boven het conflict

226. Het conflict kan niet worden genegeerd of verheeld. Het moet worden geaccepteerd. Maar als wij hierin verstrikt blijven, verliezen wij het perspectief, beperken zich de horizonten en blijft de werkelijkheid zelf versplinterd. Wanneer wij in een conflictsituatie blijven steken, verliezen wij de zin voor de diepe eenheid van de werkelijkheid.

227. Waar het een conflict betreft, kijken sommigen hier eenvoudigweg naar en gaan verder, alsof er niets aan de hand is. Zij willen er niets mee te maken hebben om met hun leven verder te kunnen gaan. Anderen gaan het conflict zozeer aan dat ze erin gevangen blijven, de horizon uit het oog verliezen, de eigen verwarring en ontevredenheid projecteren op de instellingen en eenheid zo onmogelijk wordt. Er is echter een derde manier, de meest geschikte, om zich tegenover het conflict op te stellen. Dat is accepteren het conflict te verdragen, het op te lossen en het te veranderen in een verbindingsschakel van een nieuw proces. “Zalig die vrede brengen” (Mt. 5, 9).

228. Op deze wijze wordt het mogelijk een gemeenschap in de verschillen te ontwikkelen, die alleen kan worden begunstigd door die nobele personen die de moed hebben verder te gaan dan de oppervlakte van het conflict en de anderen zien in hun diepste waardigheid. Daarom is het noodzakelijk een principe aan te nemen dat onontbeerlijk is om maatschappelijke vriendschap op te bouwen: de eenheid gaat boven het conflict. Solidariteit, verstaan in haar diepste en uitdagende betekenis, wordt zo een stijl om geschiedenis te schrijven, een levende omgeving op te bouwen waar conflicten, spanningen en tegenstellingen tot een pluriforme eenheid kunnen komen die nieuw leven schept. Dat betekent niet inzetten op syncretisme, noch op het opnemen van het één in het ander, maar op een oplossing op een hoger vlak, die de kostbare mogelijkheden van de tegengestelde polariteiten in zich bewaart.

229. Dit evangelisch criterium herinnert ons eraan dat Christus alles in zich heeft verenigd: hemel en aarde, God en mens, tijd en eeuwigheid, vlees en geest, persoon en maatschappij. Het onderscheidingsteken van deze eenheid en verzoening van alles in zich is de vrede. Christus “is onze vrede” (Ef. 2, 14). De evangelische boodschap begint altijd met de vredesgroet en de vrede bekroont en verstevigt op ieder ogenblik de relaties tussen de leerlingen. Vrede is mogelijk, omdat de Heer de wereld en haar voortdurende conflictsituatie heeft overwonnen door “vrede te stichten door het bloed aan het kruis vergoten” (Kol. 1, 20). Maar als wij deze Bijbelteksten dieper bestuderen, zullen wij ontdekken dat de eerste omgeving waarin wij geroepen zijn deze verzoening te bewerken, de eigen innerlijkheid is, het eigen leven, dat altijd wordt bedreigd door een dialectische versplintering. 183 Met harten die in duizend stukken zijn verdeeld, zal het moeilijk zijn een authentieke maatschappelijke vrede op te bouwen.

230. De boodschap van vrede is niet die van een vrede waarover is onderhandeld, maar de overtuiging dat de eenheid van de Geest alle verschillen met elkaar in overeenstemming brengt. Zij gaat ieder conflict te boven in een nieuwe, veelbelovende synthese. Verscheidenheid is mooi, wanneer zij het aanvaardt voortdurend in een proces van verzoening te treden om uiteindelijk een soort cultureel verdrag te sluiten dat een “verzoende verscheidenheid” naar boven doet komen, zoals de bisschoppen van Kongo goed leerden: “De verscheidenheid van onze bevolkingsgroepen is een rijkdom (...) Alleen met de eenheid, met de bekering van de harten en de verzoening zullen wij ons land vooruit kunnen helpen”.184

De werkelijkheid is belangrijker dan het idee

231. Er bestaat ook een bipolaire spanning tussen het idee en de werkelijkheid. De werkelijkheid is er eenvoudigweg, het idee wordt uitgewerkt. Tussen de twee moet voortdurend een dialoog tot stand worden gebracht en daarbij moet worden vermeden dat het idee zich uiteindelijk losmaakt van de werkelijkheid. Het is gevaarlijk te leven in het rijk van het woord alleen, van het beeld, van het sofisme. Hieruit leidt men af dat het nodig is een derde principe aan te nemen: de werkelijkheid gaat boven het idee. Dit houdt in dat men verschillende vormen van het camoufleren van de werkelijkheid moet vermijden: vormen van engelachtig purisme, vormen van totalitarisme van het relativisme, vormen van verklarend nominalisme, meer formele dan werkelijke plannen, vormen van antihistorisch fundamentalisme, ethische systemen zonder goedheid, vormen van intellectualisme zonder wijsheid.

232. Het idee - de conceptuele uitwerkingen - heeft als functie de werkelijkheid te vatten, te begrijpen en te leiden. Een idee dat losstaat van de werkelijkheid, doet inefficiënte vormen van idealisme en nominalisme ontstaan, die hoogstens classificeren of definiëren, maar niet engageren. Wat engageert, is de door de redenering verlichte werkelijkheid. Men moet van een formeel nominalisme overgaan naar een harmonieuze objectiviteit. Anders manipuleert men de waarheid, alsof de cosmetica de zorg voor het lichaam vervangt.185 Er zijn politici - en ook religieuze leiders - die zich afvragen waarom het volk hen niet begrijpt en niet volgt, als hun voorstellen toch zo logisch en duidelijk zijn. Waarschijnlijk komt dat, omdat zij zich bevinden in het rijk van de pure ideeën en politiek of geloof hebben gereduceerd tot retoriek. Anderen hebben de eenvoud vergeten en van buiten af een rationaliteit ingevoerd die de mensen vreemd is.

233. De werkelijkheid gaat boven het idee. Dit criterium houdt verband met de menswording van het Woord en het in praktijk brengen ervan: “Hieraan onderkent gij de Geest van God: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus werkelijk mens is geworden, is van God” (1 Joh. 4, 2). Het criterium van werkelijkheid, van een Woord dat reeds mens is geworden en dat altijd tracht mens te worden, is essentieel voor de evangelisatie. Enerzijds brengt het ons ertoe de geschiedenis van de Kerk op haar juiste waarde te schatten als heilsgeschiedenis, onze heiligen te herdenken die het Evangelie hebben geïncultureerd in het leven van onze volken, de rijke tweeduizendjarige geschiedenis van de Kerk te oogsten, zonder de pretentie te hebben los van deze schat een denken te ontwikkelen, als zouden wij het Evangelie willen uitvinden. Anderzijds brengt dit criterium ons ertoe het Woord in praktijk te brengen, werken van gerechtigheid en naastenliefde te verwezenlijken waarin dat Woord vruchtbaar is. Het Woord niet in praktijk brengen, het geen werkelijkheid laten worden betekent op zand bouwen, blijven steken in het pure idee en vervallen tot vormen van intimisme en gnosticisme, die geen vrucht dragen, die de dynamiek ervan onvruchtbaar maken. 

Het geheel gaat boven het deel

234. Ook tussen globalisering en lokalisering ontstaat een spanning. Men moet aandacht schenken aan de wereldwijde dimensie om niet te vervallen tot alledaagse kleingeestigheid. Tegelijkertijd is het niet opportuun wat lokaal is, wat ons met beide benen op de grond doet staan, uit het oog te verliezen. Deze twee dingen samen verhinderen dat wij vervallen tot één van deze extremen: het éne dat de burgers leven in een abstract en globaliserend universalisme, als aangepaste passagiers van de laatste wagon, die het vuurwerk van de wereld die van anderen is, met open mond en geprogrammeerd applaus bewonderen; het ander dat zij een folkloristisch museum worden van lokale kluizenaars, die ertoe veroordeeld zijn altijd dezelfde dingen te herhalen, niet in staat zich te laten bevragen door hetgeen anders is, en de schoonheid te waarderen die God buiten hun grenzen verspreidt.

235. Het geheel is meer dan het deel, en is ook meer dan een eenvoudige som van de delen. Men moet dus niet al te zeer bezeten zijn van bijzondere kwesties met een beperkte omvang. Men moet de blik altijd verruimen om een groter goed dat ons allen weldaden kan verschaffen, te herkennen. Men moet dat echter doen zonder dat er sprake is van vlucht, van ontworteling. Het is noodzakelijk te wortelen in vruchtbare grond en in de geschiedenis van de eigen plaats, die een geschenk van God is. Men werkt in het klein met wat dichtbij is, maar met een ruimer perspectief. Op dezelfde wijze gaat een persoon die zijn persoonlijke bijzonderheid bewaart en zijn identiteit niet verbergt, niet in het niets op, wanneer hij van harte integreert in een gemeenschap, maar hij ontvangt steeds nieuwe prikkels voor de eigen ontwikkeling. Het is noch de wereldbol die in het niets doet opgaan, noch het geïsoleerde deel dat onvruchtbaar maakt.

236. Het model is niet de bol, die niet superieur is aan zijn delen, waar ieder punt even ver van het middelpunt is verwijderd en er geen verschillen zijn tussen het ene punt en het andere. Het model is het veelvlak, dat het samenvloeien van alle delen weerspiegelt die daarin hun oorspronkelijkheid behouden. Zowel het pastorale handelen, als het politieke handelen trachten in die veelhoek het beste van elk bijeen te brengen. Daar hebben de armen met hun cultuur, hun plannen en hun eigen mogelijkheden een plaats. Zelfs personen die kunnen worden bekritiseerd om hun fouten, hebben iets bij te dragen dat niet verloren mag gaan. Het is de vereniging van de volken, die in de universele orde hun bijzondere aard bewaren; het is het geheel van personen in een maatschappij die een algemeen welzijn zoekt dat werkelijk allen omvat.

237. Ons, christenen, zegt dit principe ook iets over het geheel of de volledigheid van het Evangelie dat de Kerk ons doorgeeft en tot het prediken waarvan zij ons zendt. De volle rijkdom ervan sluit academici en arbeiders in, ondernemers en kunstenaars, allen. De “volksmystiek” neemt op haar wijze heel het Evangelie op en geeft het gestalte in uitdrukkingen van gebed, broederschap, gerechtigheid, strijd en feest. De Blijde Boodschap is de vreugde van een Vader die wil dat niemand van zijn kleinen verloren gaat. Zo ontluikt de vreugde in de Goede Herder, die het verloren schaap ontmoet en het terugbrengt in zijn schapenstal. Het Evangelie is zuurdeeg dat heel de massa tot gisting brengt en een stad die boven op de berg straalt en alle volken verlicht. Het Evangelie heeft een criterium van totaliteit dat er inherent aan is: het houdt niet op Blijde Boodschap te zijn, totdat het aan allen is verkondigd, totdat het alle dimensies van de mens bevrucht en weer gezond maakt en totdat het alle mensen aan de tafel van et Rijk verenigt.

IV. DE SOCIALE DIALOOG ALS BIJDRAGE AAN DE VREDE

238. Evangelisatie houdt ook een weg van dialoog in. Voor de Kerk zijn er in deze tijd in het bijzonder drie terreinen van dialoog waarop zij aanwezig moet zijn om een dienst ten gunste van de volledige ontwikkeling van het menselijk wezen te vervullen en het algemeen welzijn na te streven: de dialoog met de staten, met de maatschappij - die de dialoog met de culturen en de wetenschappen bevat - en die met andere gelovigen die geen deel uitmaken van de katholieke Kerk. In alle gevallen “spreekt de Kerk, uitgaande van het licht dat het geloof haar biedt”, 186 brengt zij haar ervaring van tweeduizend jaar in en houdt altijd het leven en het lijden van de menselijke wezens in herinnering. Dit gaat verder dan de menselijke rede, maar heeft een betekenis die ook hen die niet geloven, kan verrijken en de rede uitnodigt om haar perspectieven te verruimen.

239. De Kerk verkondigt “het Evangelie van de vrede” (Ef. 6, 15) en staat open voor de samenwerking met alle nationale en internationale autoriteiten om de zorg op zich te nemen voor dit zo grote, universele goed. In de verkondiging van Jezus Christus, die de vrede in persoon is (vgl. Ef. 2, 14), spoort de nieuwe evangelisatie iedere gedoopte aan om een instrument van vredestichting en een geloofwaardig getuigenis van een verzoend leven te zijn.187 Het is tijd om te weten hoe men in een cultuur die de voorkeur geeft aan de dialoog als vorm van ontmoeting, vorm moet geven aan het zoeken naar consensus en overeenstemming, zonder dit echter te scheiden van de zorg voor een rechtvaardige maatschappij, die in staat is tot herinnering en niet uitsluit. De voornaamste schepper, het historisch subject van dit proces, is het volk en zijn cultuur, niet een klasse, een fractie, een groep, een elite. Wij hebben geen behoefte aan een project van weinigen dat gericht is op weinigen, of aan een verlichte of plaatsvervangende minderheid die zich een collectief gevoelen toeëigent. Het betreft een overeenkomst om samen te leven, een sociaal en cultureel contract.

240. De staat komt de zorg voor en het bevorderen van het welzijn van de maatschappij toe.188 Op grond van de principes van subsidiariteit en solidariteit en met een opmerkelijke inspanning tot politieke dialoog en het scheppen van consensus, vervult hij een fundamentele rol, die niet kan worden gedelegeerd, bij het nastreven van de gehele ontwikkeling van allen. Deze rol vereist in de huidige omstandigheden een diepe maatschappelijke nederigheid.

241. In de dialoog met de staat en de maatschappij beschikt de Kerk niet over oplossingen voor alle bijzondere kwesties. Zij begeleidt echter samen met de verschillende sociale krachten de voorstellen die het beste kunnen beantwoorden aan de waardigheid van de menselijke persoon en het algemeen welzijn. Wanneer zij dit doet, brengt zij de fundamentele waarden van het menselijk bestaan altijd helder naar voren om overtuigingen door te geven die vervolgens kunnen worden vertaald in politiek handelen.

De dialoog tussen geloof, rede en wetenschappen

242. Ook de dialoog tussen wetenschap en geloof maakt deel uit van de evangeliserende activiteit die de vrede begunstigt.189 Sciëntisme en positivisme weigeren “geldigheid van kennis buiten die van de positieve wetenschappen te erkennen”.190 De Kerk stelt een andere weg voor, die een synthese vereist tussen een verantwoord gebruik van de methodologieën die eigen zijn aan de empirische wetenschappen, en de andere terreinen van kennis, zoals de filosofie, de theologie en het geloof zelf, dat het menselijke wezen verheft tot het mysterie dat de menselijke natuur en intelligentie te boven gaat. Het geloof heeft geen angst voor de rede; integendeel, het zoekt haar en heeft vertrouwen in haar, omdat “het licht van de rede en dat van het geloof beide van God komen”,191 en elkaar niet kunnen tegenspreken. Evangelisatie heeft aandacht voor de wetenschappelijke vorderingen om ze te verlichten met het licht van het geloof en van de natuurwet, opdat zij altijd de centrale plaats en de hoogste waarde van de menselijke persoon respecteren in alle fases van zijn bestaan. Heel de maatschappij kan worden verrijkt dankzij deze dialoog, die nieuwe horizonten opent voor het denken en de mogelijkheden van de rede verruimt. Ook dit is een weg van harmonie en het stichten van vrede.

243. De Kerk wil de bewonderenswaardige vooruitgang van de wetenschappen niet tegenhouden. Integendeel, zij verheugt zich hierover en geniet er zelfs van, omdat zij het enorme vermogen herkent dat God de menselijke geest heeft gegeven. Wanneer de vooruitgang van de wetenschappen met academische nauwgezetheid op het terrein van hun specifiek onderwerp blijft en een bepaalde conclusie naar voren brengt die de rede niet kan ontkennen, dan spreekt het geloof die niet tegen. Evenmin kunnen de gelovigen verlangen dat een wetenschappelijke mening die hun welgevallig is en die niet voldoende is bewezen, het gewicht van een geloofsdogma krijgt. Bij sommige gelegenheden treden sommige geleerden echter buiten het formele object van hun discipline en gaan te ver met beweringen of conclusies die buiten het eigenlijke wetenschappelijke gebied vallen. In dat geval is wat men voorstelt, niet de rede, maar een bepaalde ideologie, die de weg naar een authentieke, vreedzame en vruchtbare dialoog afsnijdt.

De oecumenische dialoog

244. Oecumenisch engagement beantwoordt aan het gebed van de Heer Jezus, die vraagt dat “allen één mogen zijn” (Joh. 17, 21). De geloofwaardigheid van de christelijke verkondiging zou veel groter zijn, als de christenen hun onenigheden zouden overwinnen en de Kerk “de volheid van de katholiciteit die haar eigen is,” zou verwezenlijken “in die zonen en dochters die haar door het doopsel toebehoren, maar van haar volledige gemeenschap gescheiden zijn”. 192 Wij moeten er altijd aan denken dat wij pelgrims zijn en dat wij samen op pelgrimstocht zijn. Daartoe moet men zijn hart toevertrouwen aan zijn reisgenoot zonder argwaan, zonder wantrouwen, en vóór alles kijken naar wat wij zoeken: de vrede in het aangezicht van de enige God. Zich toevertrouwen aan de ander is iets “ambachtelijks”, de vrede is ambachtelijk. Jezus heeft tegen ons gezegd: “Zalig die vrede brengen” (Mt. 5, 9). In deze inzet wordt ook onder ons de oude profetie vervuld: “Dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen” (Jes. 2, 4).

245. In dit licht is de oecumene een bijdrage aan de eenheid van de menselijke familie. Het bijwonen van de synode door de patriarch van Constantinopel, Zijne Heiligheid Bartholomeüs I, en de aartsbisschop van Canterbury, Zijne Hoogwaardigheid Rowan Douglas Williams,193 is een authentieke gave van God en een kostbaar christelijk getuigenis geweest.

246. Gegeven de ernst van het tegengestelde getuigenis van de verdeeldheid onder de christenen, vooral in Azië en Afrika, wordt het zoeken naar trajecten van eenheid dringend noodzakelijk. De missionarissen op die continenten melden herhaaldelijk kritiek, klachten en spot die zij krijgen vanwege het schandaal van de verdeelde christenen. Als wij ons concentreren op de overtuigingen die ons verenigen, en denken aan het principe van de hiërarchie van de waarheden, zullen wij snel op weg kunnen gaan naar gemeenschappelijke vormen van verkondiging, dienstverlening en getuigenis. De geweldige menigte die de boodschap van Jezus Christus nog niet heeft aanvaard, kan ons niet onverschillig laten. Daarom houdt de inzet voor een eenheid die het aanvaarden van Jezus Christus vergemakkelijkt op om louter diplomatie of gedwongen plichtsvervulling te zijn, om te veranderen in een onontbeerlijke weg van evangelisatie. De tekenen van verdeeldheid onder de christenen in landen die al door geweld worden verscheurd, voegen daar nog geweld aan toe van de kant van hen die een werkzaam gist van vrede zouden moeten zijn. Er zijn zoveel en zo kostbare dingen die ons verenigen! En als wij werkelijk geloven in de vrije en overvloedige werking van de Geest, hoeveel kunnen wij dan nog van elkaar leren! Het gaat er niet alleen om inlichtingen te krijgen over de ander om hem beter te leren kennen, maar te oogsten wat de Geest in hen ook als een geschenk voor ons heeft gezaaid. Om alleen een voorbeeld te geven, in de dialoog met de orthodoxe broeders hebben wij, katholieken, de mogelijkheid iets meer te leren over de betekenis van de bisschoppelijke collegialiteit en hun ervaring van synodaliteit. Door middel van een uitwisseling van gaven kan de Geest ons steeds meer leiden tot de waarheid en het goede.

De relaties met het jodendom

247. Heel in het bijzonder richt zich de blik op het Joodse volk, waarvan het Verbond met God nooit is herroepen, omdat “God geen berouw kent over zijn genadegaven” (Rom. 11, 29). De Kerk, die een belangrijk gedeelte van de Heilige Schrift deelt met het jodendom, beschouwt het volk van het Verbond en zijn geloof als een heilige wortel van de eigen christelijke identiteit (vgl. Rom. 11, 16-18). Als christenen kunnen wij het jodendom niet beschouwen als een vreemde godsdienst, noch rekenen wij de joden onder degenen die zijn geroepen om de afgoden te verlaten om zich tot de ware God te bekeren (vgl. 1 Tess. 1, 9). Wij geloven samen met hen in de ene God, die handelt in de geschiedenis, en wij nemen met hen het gemeenschappelijke, geopenbaarde Woord aan.

248. De dialoog en de vriendschap met de kinderen van Israël zijn een deel van het leven van de leerlingen van Jezus. De genegenheid die zich heeft ontwikkeld, brengt ons ertoe oprecht en bitter de verschrikkelijke vervolgingen te betreuren waaraan zij waren en worden onderworpen, in het bijzonder die waarbij ook christenen waren of zijn betrokken.

249. God blijft werken in het volk van het Oude Verbond en laat schatten aan wijsheid geboren worden die voortvloeien uit zijn ontmoeting met het goddelijk Woord. Daarom verrijkt ook de Kerk zich, wanneer zij de waarden van het jodendom opneemt. Hoewel sommige christelijke overtuigingen voor het jodendom onaanvaardbaar zijn, en de Kerk er niet van kan afzien Jezus te verkondigen als Heer en Messias, bestaat er een rijke complementariteit, die het ons mogelijk maakt samen de teksten van de Hebreeuwse Bijbel te lezen en elkaar te helpen de rijkdommen van het Woord te doorgronden, evenals veel ethische overtuigingen en de gemeenschappelijke zorg voor de gerechtigheid en de ontwikkeling van de volken te delen.

De interreligieuze dialoog

250. Een houding van openheid in waarheid en liefde moet de dialoog met de gelovigen van de andere niet-christelijke godsdiensten kenmerken, ondanks de verschillende obstakels en moeilijkheden, vooral de vormen van fundamentalisme aan beide kanten. Deze interreligieuze dialoog is een noodzakelijke voorwaarde voor de vrede in de wereld en is daarom een plicht voor de christenen, evenals voor de andere religieuze gemeenschappen. Deze dialoog is op de eerste plaats een gesprek over het menselijk leven of eenvoudigweg, zoals de bisschoppen van India voorstellen, “een houding van openheid naar hen toe door hun vreugde en leed te delen”.194 Zo leren wij de ander te accepteren in zijn andere wijze van zijn, denken en zich uitdrukken. Met deze methode zullen wij samen de taak op ons kunnen nemen om de gerechtigheid en de vrede te dienen, een taak die een fundamenteel criterium zal moeten worden van iedere onderlinge uitwisseling. Een dialoog waarbij men zoekt naar maatschappelijke vrede en gerechtigheid is op zichzelf buiten het puur pragmatische aspect een ethisch engagement dat nieuwe maatschappelijke voorwaarden schept. De inspanningen rond een specifiek thema kunnen veranderen in een proces waarbij door het luisteren naar de ander beide partijen zuivering en verrijking vinden. Daarom kunnen ook deze inspanningen de betekenis krijgen van liefde voor de waarheid.

251. In deze altijd vriendelijke en hartelijke dialoog mag men nooit de essentiële band vergeten tussen dialoog en boodschap, die de Kerk ertoe brengt de relaties met de niet-christenen te behouden en te intensiveren.195 Een verzoenend syncretisme zou uiteindelijk een totalitarisme zijn van allen die pretenderen te verzoenen en daarbij afzien van de waarden die hen overstijgen en waarvan zij niet de bezitters zijn. Ware openheid houdt in dat men met een duidelijke en vreugdevolle identiteit vast blijft houden aan de eigen diepste overtuigingen, maar ervoor open blijft staan “om die van de ander te begrijpen”196 en “wetend dat de dialoog ieder kan verrijken”. 197 Een diplomatieke openheid, die op alles “ja” zegt om problemen te vermijden, heeft voor ons geen nut, omdat het een manier zou zijn om de ander voor de gek te houden en hem het goede te weigeren dat men als een geschenk heeft ontvangen, dat edelmoedig moet worden gedeeld. Verre van elkaars tegengestelden te zijn, ondersteunen de evangelisatie en de interreligieuze dialoog elkaar en voeden ze elkaar wederzijds.

252. In deze tijd krijgt de relatie met de gelovigen van de islam een opmerkelijk belang, die vandaag in het bijzonder aanwezig zijn in veel landen met een christelijke traditie, waar zij vrij hun eredienst kunnen vieren en in de maatschappij geïntegreerd kunnen leven. Men moet nooit vergeten dat “zij verklaren aan het geloof van Abraham vast te houden en samen met ons de éne, barmhartige God aanbidden, die op de jongste dag de mensen zal oordelen”.198 De heilige geschriften van de islam bewaren een gedeelte van de christelijke leer; Jezus Christus en Maria zijn onderwerp van diepe verering en het is bewonderenswaardig te zien hoe jongeren en ouderen, vrouwen en mannen in de islam in staat zijn dagelijks tijd te wijden aan het gebed en trouw deel te nemen aan hun religieuze riten. Tegelijkertijd zijn velen van hen er diep van overtuigd dat hun leven in zijn totaliteit van God en voor Hem is. Zij erkennen ook de noodzaak God te antwoorden met een ethisch engagement en met barmhartigheid jegens de armen.

253. Om de dialoog met de islam te ondersteunen is een passende vorming van de gesprekspartners absoluut noodzakelijk, niet alleen opdat zij hecht en vol vreugde geworteld zijn in hun identiteit, maar ook opdat zij in staat zijn de waarden van de ander te erkennen, de zorgen te begrijpen die aan hun eisen ten grondslag liggen, en de gemeenschappelijke overtuigingen naar voren te doen komen. Wij christenen zouden met genegenheid en respect de immigranten uit de islam die naar onze landen komen, moeten ontvangen, evenals wij hopen en bidden te worden ontvangen en gerespecteerd in de landen met een islamitische traditie. Ik bid, ik smeek die landen nederig dat zij de christenen vrijheid garanderen, opdat zij hun eredienst kunnen vieren, rekening houdend met de vrijheid die de gelovigen van de islam in de westerse landen genieten! Ten opzichte van de gebeurtenissen van gewelddadig fundamentalisme die ons met zorg vervullen, moet de genegenheid jegens de authentieke gelovigen van de islam ons ertoe brengen hatelijke generalisaties te vermijden, omdat de ware islam en een juiste interpretatie van de koran zich tegen ieder geweld verzetten.

254. De niet-christenen kunnen door het belangeloze goddelijke initiatief en trouw aan hun geweten “gerechtvaardigd door middel van de genade van God”,199 en zo “verbonden met het paasmysterie van Jezus Christus”200 leven. Maar op grond van de Sacramentele dimensie van de heiligmakende genade neigt het goddelijk handelen in hen ertoe tekenen, riten, heilige uitdrukkingsvormen voort te brengen die op hun beurt anderen nader tot een gemeenschappelijke ervaring van de weg naar God brengen. 201 Zij hebben niet de betekenis en de doeltreffendheid van de door Christus ingestelde Sacramenten, maar kunnen kanalen zijn die de Geest zelf tot stand brengt om de niet-christenen te bevrijden van atheïstisch immanentisme of louter individuele religieuze ervaringen. De Geest zelf brengt op iedere plaats vormen van praktische wijsheid voort die helpen de ongemakken van het bestaan te verdragen en meer in vrede en harmonie te leven. Ook wij christenen kunnen voordeel halen uit die gedurende eeuwen geconsolideerde rijkdom, die ons kan helpen onze eigen overtuigingen beter te beleven.

De sociale dialoog in een context van godsdienstvrijheid

255. De synodevaders hebben herinnerd aan het belang van het respect voor de godsdienstvrijheid, die wordt beschouwd als een fundamenteel recht van de mens.202 Zij houdt in “de vrijheid om de godsdienst te kiezen die men voor waar houdt, en openbaar het eigen geloof te tonen”.203 Een gezond pluralisme, dat werkelijk de anderen en de waarden als zodanig respecteert, houdt geen privatisering van de godsdiensten in met de eis ze tot zwijgen te brengen en te beperken tot de verborgenheid van ieders eigen geweten of tot de marginaliteit van de gesloten omheining van de kerken, synagogen of moskeeën. Het zou uiteindelijk gaan om een nieuwe vorm van discriminatie en autoritarisme. Het respect dat verschuldigd is aan de minderheden van agnostici of niet-gelovigen, mag niet willekeurig worden opgelegd op een wijze die de overtuigingen van gelovige meerderheden tot zwijgen brengt of de rijkdom van religieuze tradities negeert. Dit zou op den duur meer wrok dan verdraagzaamheid en vrede aanwakkeren.

256. Op het ogenblik dat men zich vragen stelt over de publieke invloed van de godsdienst, moet men verschillende manieren onderscheiden waarop men deze beleeft. Zowel intellectuelen als journalistieke commentaren vervallen herhaaldelijk tot grove en weinig academische generalisaties, wanneer zij het hebben over de gebreken van de godsdiensten, en vaak zijn zij niet in staat te onderscheiden dat niet alle gelovigen - noch alle religieuze autoriteiten - hetzelfde zijn. Sommige politici profiteren van deze verwarring om discriminerende acties te rechtvaardigen. Een andere keer veracht men de geschriften die zijn ontstaan in de omgeving van een gelovige overtuiging, daarbij vergetend dat de klassieke religieuze teksten een betekenis kunnen bieden die bestemd is voor alle tijden, een motiverende kracht hebben die steeds nieuwe horizonten opent, het denken stimuleert, de geest en de fijngevoeligheid verruimt. Zij worden veracht op grond van de beperktheid van de vormen van rationalisme. Is het redelijk en intelligent ze naar de verborgenheid te verbannen, alleen maar omdat zij geboren zijn in een context van een religieus geloof? Zij dragen diep humanistische principes in zich, die een rationele waarde hebben, hoewel zij doortrokken zijn van religieuze symbolen en leerstellingen.

257. Als gelovigen voelen wij ons ook degenen nabij die, ook al herkennen zij zich niet als deel van een religieuze traditie, oprecht zoeken naar waarheid, goedheid en schoonheid, die voor ons hun grootste uitdrukkingsvorm en bron vinden in God. Wij voelen hen als kostbare bondgenoten in de inzet voor de verdediging van de menselijke waardigheid, in de opbouw van een vreedzame samenleving onder de volken en in het beschermen van de schepping. Een bijzondere ruimte is die van de zogenaamde Areopagen, zoals de “Voorhof der heidenen”, waar “gelovigen en niet-gelovigen met elkaar kunnen spreken over de fundamentele thema’s van de ethiek, de kunst en de wetenschap en het zoeken naar transcendentie”.204 Ook dit is een weg van vrede voor onze gewonde wereld.

258. Uitgaande van enkele sociale thema’s die met het oog op de toekomt van de mensheid belangrijk zijn, heb ik nogmaals getracht de onvermijdelijke sociale dimensie van de boodschap van het Evangelie te verduidelijken om alle christenen te bemoedigen deze altijd te tonen in hun woorden, houdingen en daden.

Hoofdstuk vijf

Verkondigers van het evangelie met geestkracht

259. Verkondigers van het Evangelie met Geestkracht wil zeggen verkondigers van het Evangelie die zich zonder angst openstellen voor het werken van de Heilige Geest. Met Pinksteren doet de Geest de apostelen buiten zichzelf treden en verandert Hij hen in verkondigers van Gods grootse werken, die ieder in zijn eigen taal begint te begrijpen. De Heilige Geest stort in hen bovendien de kracht om de nieuwheid van het Evangelie met vrijmoedigheid (parresía), luid en in iedere tijd en op iedere plaats, ook tegen de stroom in, te verkondigen. Laten wij Hem vandaag aanroepen, hecht verankerd in het gebed, want zonder het gebed loopt iedere activiteit van ons gevaar zinloos te blijven en is de verkondiging ten slotte zonder ziel. Jezus wil verkondigers van het Evangelie die de Blijde Boodschap niet alleen met woorden verkondigen, maar vooral met een leven dat door de tegenwoordigheid van God is veranderd.

260. In dit laatste hoofdstuk zal ik niet een synthese van de christelijke spiritualiteit aanbieden, noch grote thema’s zoals het gebed, de eucharistische aanbidding of de viering van het geloof ontwikkelen. Wij beschikken immers in dezen reeds over kostbare teksten van het leergezag en beroemde geschriften van grote schrijvers. Ik wil een zo grote rijkdom niet vervangen, noch overtreffen. Ik zal eenvoudigweg enkele overwegingen omtrent de geest van de nieuwe evangelisatie naar voren brengen.

261. Wanneer men zegt dat iets “een geest” heeft, dan wijst dat gewoonlijk op een innerlijke drijfveer die een prikkel geeft, motiveert, bemoedigt en het persoonlijke en gemeenschappelijke handelen zin geeft. Een evangelisatie met een geest is heel anders dan een geheel van taken die worden beleefd als een zware verplichting die men eenvoudigweg verdraagt of ondergaat als iets dat ingaat tegen de eigen neigingen en wensen. Hoezeer zou ik de woorden willen vinden om aan te moedigen tot een vuriger, vreugdevoller, edelmoediger, gedurfder hoofdstuk in de evangelisatie, vol van liefde tot het uiterste en van aanstekelijk leven! Maar ik weet dat geen enkele motivatie voldoende zal zijn, als het vuur van de Geest niet brandt in de harten. Uiteindelijk is een evangelisatie met geestkracht een evangelisatie met de Heilige Geest, aangezien Hij de ziel van de evangeliserende Kerk is. Alvorens enkele geestelijke motivaties en suggesties voor te stellen roep ik nogmaals de Heilige Geest aan, vraag ik Hem dat Hij de Kerk komt vernieuwen, wakker schudden, een impuls geven, zodat zij naar buiten treedt om alle volken te evangeliseren.

I. MOTIVATIES VOOR EEN HERNIEUWDE MISSIONAIRE IMPULS

262. Verkondigers van het Evangelie met Geestkracht betekent verkondigers van het Evangelie die bidden en werken. Vanuit het standpunt van de evangelisatie zijn noch mystiek aanbod zonder een sterk sociale en missionair engagement, noch sociale en pastorale betogen en praktijken zonder een spiritualiteit die het hart verandert, van nut. Dit gedeeltelijk en verbrokkelend aanbod bereikt alleen maar kleine groepen en heeft geen kracht om op grote schaal door te dringen, omdat het het Evangelie verminkt. Het is altijd noodzakelijk een innerlijke ruimte te bewaren die de inzet en activiteit een christelijke zin geeft.205 Zonder langere ogenblikken van aanbidding, biddende ontmoeting met het Woord, oprechte dialoog met de Heer verliezen taken gemakkelijk hun betekenis, verzwakken wij door vermoeidheid en moeilijkheden en dooft het enthousiasme. De Kerk kan niet zonder de long van het gebed en het verheugt mij ten zeerste dat in alle kerkelijke instellingen de gebedsgroepen, de groepen die zich wijden aan het gebed van voorspraak, het biddend lezen van het Woord, de altijddurende aanbidding van de Eucharistie zich vermenigvuldigen. Tegelijkertijd “moet men de verleiding van een intimistische en individualistische spiritualiteit afwijzen, die behalve dat zij slecht samengaat met de logica van de menswording, slecht zou samengaan met de eisen van de liefde”. 206 Er is het gevaar dat sommige ogenblikken van gebed een excuus worden om te vermijden dat men zijn leven inzet voor de zending, omdat de privatisering van de levensstijl de christenen ertoe kan brengen hun toevlucht te zoeken in een valse spiritualiteit.

263. Het is heilzaam zich de eerste christenen en de zovele broeders en zusters in de geschiedenis te herinneren die van vreugde vervuld waren, vol moed, onvermoeibaar in de verkondiging en in staat tot een groot actief uithoudingsvermogen. Er zijn er die zich troosten met te zeggen dat het vandaag moeilijker is; wij moeten echter erkennen dat de context van het Romeinse Rijk niet bevorderlijk was voor de verkondiging van het Evangelie, noch voor de strijd voor de gerechtigheid, noch voor de verdediging van de menselijke waardigheid. Op ieder ogenblik in de geschiedenis is de menselijke zwakheid aanwezig, het ongezonde zoeken naar zichzelf, het gemakzuchtige egoïsme en uiteindelijk de begeerte die ons allen bedreigt. Die werkelijkheid is altijd in de ene of de andere vorm aanwezig; zij bloeit meer voort uit de menselijke beperktheid dan uit de omstandigheden. Laten wij dus niet zeggen dat het vandaag moeilijker is; het is anders. Laten wij veeleer leren van de heiligen die ons zijn voorgegaan en aan de moeilijkheden van hun tijd het hoofd hebben geboden. Daartoe stel ik u voor een ogenblik stil te blijven staan om opnieuw enkele motivaties te ontdekken die ons helpen hen in onze dagen na te volgen. 207

De persoonlijke ontmoeting met de liefde van Jezus die ons redt

264. De eerste motivering om te evangeliseren is de liefde van Jezus die wij hebben ontvangen, de ervaring door Hem te zijn gered, die ons ertoe aanzet Hem steeds meer lief te hebben. Wat is echter de liefde die niet de noodzaak voelt om over de geliefde persoon te spreken, hem voor te stellen, hem te doen kennen? Als wij niet het intense verlangen voelen om deze mee te delen, de behoefte hebben in gebed stil te blijven staan om Hem te vragen dat Hij ons weer fascineert. Wij hebben er behoefte aan iedere dag te smeken, te vragen om zijn genade, opdat Hij ons kille hart opent en ons lauwe en oppervlakkige leven wakker schudt. Wanneer wij voor Hem staan met een open hart, ons door Hem laten aankijken, herkennen wij deze liefdevolle blik die Natanaël ontdekte op de dag dat Jezus verscheen en tegen hem zei: “Ik zag u onder de vijgenboom zitten” (Joh. 1, 48). Hoe goed is het voor een kruisbeeld te staan of geknield te zijn voor het Allerheiligste en eenvoudigweg in zijn tegenwoordigheid te zijn! Hoe goed doet het ons Hem ons bestaan weer te laten raken en ons erop uit te laten zenden om zijn nieuwe leven mee te delen! Wat er dus gebeurt, is iteindelijk dat “wat wij gezien en gehoord hebben, wij dat ook verkondigen” (1 Joh. 1, 3). De beste motivatie om te besluiten het Evangelie mee te delen is het met liefde te overwegen, te blijven stilstaan bij de bladzijden ervan en het met het hart te lezen. Als wij het op deze wijze benaderen, verbaast ons de schoonheid ervan, fascineert het ons telkens weer. Daarom is het dringend noodzakelijk weer een contemplatieve geest te krijgen die het ons mogelijk maakt iedere dag opnieuw te ontdekken dat ons een goed in bewaring is gegeven dat menselijker maakt, dat helpt een nieuw leven te leiden. Er is niets beters om door te geven aan de anderen.

265. Heel het leven van Jezus, zijn wijze van omgaan met de armen, zijn gebaren, zijn coherentie, zijn dagelijkse en eenvoudige edelmoedigheid en tenslotte zijn totale overgave, dit alles is kostbaar en spreekt tot ons persoonlijk leven. Telkens als men dit weer ontdekt, overtuigt men zich ervan dat dit het is waaraan de anderen behoefte hebben, ook al herkennen zij het niet: “Wat gij vereert zonder het te kennen, dat kom ik u verkondigen” (Hand. 17, 23). Soms verliezen wij het enthousiasme voor de zending en vergeten dan dat het Evangelie beantwoordt aan de diepste noden van de personen, omdat wij allen zijn geschapen voor hetgeen het Evangelie ons voorhoudt: de vriendschap met Jezus en de broederlijke liefde. Wanneer men erin slaagt de wezenlijke inhoud van het Evangelie gepast en mooi tot uitdrukking te brengen, dan zal die boodschap zeker een antwoord geven op de diepste vragen van de harten: “De missionaris is overtuigd dat er door de werking van de Geest in de afzonderlijke personen en in de volkeren reeds een, wellicht onbewust, verlangen is om de waarheid te kennen over God, over de mens en over de weg die naar de bevrijding uit zonde en dood leidt. Het enthousiasme in de verkondiging van Christus vloeit voort uit de overtuiging dat men beantwoordt aan dat verlangen”. 208 Het enthousiasme bij de evangelisatie baseert zich op deze overtuiging. Wij hebben een schat aan leven en liefde ter beschikking die niet kan bedriegen, de boodschap die niet kan manipuleren, noch teleurstellen. Het is een antwoord dat neerdaalt in het diepste van het menselijk wezen en dat hem kan ondersteunen en verheffen. Het is de waarheid die niet uit de mode raakt, omdat zij in staat is daar door te dringen waar niets anders kan komen. Onze oneindige droefheid wordt alleen maar genezen met een oneindige liefde.

266. Deze overtuiging wordt echter gedragen door de voortdurend hernieuwde persoonlijke ervaring van het genieten van zijn vriendschap en liefde. Men kan niet volhouden in een vurige evangelisatie, als men er krachtens de eigen ervaring niet van overtuigd blijft dat het niet hetzelfde is Jezus te hebben leren kennen of Hem niet te leren kennen, dat het niet hetzelfde is met Hem te gaan of op de tast te gaan, dat het niet hetzelfde is naar Hem te kunnen luisteren of zijn Woord te negeren, dat het niet hetzelfde is Hem te kunnen aanschouwen, te vereren, in Hem te rusten of het niet te kunnen doen. Het is niet hetzelfde een wereld veeleer trachten op te bouwen met zijn Evangelie dan het alleen maar met de eigen rede te doen. Wij weten goed dat het leven met Jezus veel voller wordt en dat het met Hem gemakkelijker is de zin van alles te vinden. Daarom evangeliseren wij. De ware missionaris, die nooit ophoudt leerling te zijn, weet dat Jezus met hem mee gaat, met hem spreekt, met hem ademt, met hem werkt. De levende Jezus leeft met hem te midden van de missionaire inzet. Als iemand zijn aanwezigheid niet ontdekt in het hart zelf van de missionaire onderneming, verliest hij snel het enthousiasme en houdt op zeker te zijn van wat hij doorgeeft, ontbreekt hem kracht en hartstocht. En een persoon die niet overtuigd, enthousiast, zeker, verliefd is, overtuigt niemand. 

267. Verenigd met Jezus zoeken wij wat Hij zoekt, beminnen wij wat Hij bemint. Uiteindelijk is wat wij zoeken, de heerlijkheid van de Vader, leven en handelen wij “tot lof van de heerlijkheid van zijn genade” (Ef. 1, 6). Als wij ons tot het uiterste en met volharding willen geven, moeten wij iedere andere motivatie achter ons laten. Dit is de definitieve, diepste, grootste drijfveer, de reden en de laatste zin van al het overige. Het gaat om de heerlijkheid van de Vader, die Jezus in de loop van heel zijn bestaan heeft gezocht. Hij is de Zoon die eeuwig gelukkig is met heel zijn wezen “in de schoot van de Vader” (Joh. 1, 18). Als wij missionarissen zijn, dan is dat vóór alles, omdat Jezus ons heeft gezegd: “Hierdoor wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij rijke vruchten draagt” (Joh. 15, 8). Buiten het feit dat het ons ligt of niet, dat het ons interesseert of niet, dat het voor ons van nut is of niet, buiten de kleine grenzen van onze verlangens, ons begripsvermogen en onze motiveringen, evangeliseren wij tot meerdere eer van de Vader, die van ons houdt. 

Het geestelijk genoegen volk te zijn

268. Het Woord van God nodigt ons ook uit te erkennen dat wij een volk zijn: “Vroeger waart gij geen volk, nu Gods volk” (1 Petr. 2, 10). Om authentieke verkondigers van het Evangelie te zijn is het ook noodzakelijk het geestelijk genoegen te ontwikkelen om het leven van de mensen nabij te blijven, en wel zozeer dat men ontdekt dat dat de bron wordt van een hogere vreugde. De zending is een hartstocht voor Jezus, maar tegelijkertijd ook een hartstocht voor zijn volk. Wanneer wij voor de gekruisigde Jezus stilstaan, herkennen wij heel zijn liefde die ons waardigheid geeft en ons ondersteunt, maar op datzelfde moment beginnen wij, als wij niet blind zijn, gewaar te worden dat die blik van Jezus zich verbreedt en zich vol genegenheid en vuur richt op heel zijn volk. Zo ontdekken wij opnieuw dat Hij zich van ons wil bedienen om zijn geliefde volk steeds meer nabij te komen. Hij neemt ons uit het midden van het volk en zendt ons naar het volk, zodat onze identiteit niet wordt begrepen zonder deze verbondenheid.

269. Jezus zelf is het model van deze evangeliserende keuze die ons brengt tot in het hart van het volk. Hoe goed doet het ons Hem allen zo nabij te zien! Als Hij met iemand sprak, keek Hij met een diepe, liefdevolle aandacht in zijn ogen: “Jezus keek hem liefdevol aan” (Marc. 10, 21). Wij zien hoe Hij openstaat voor een ontmoeting, wanneer Hij de blinde langs de weg nadert (vgl. Marc. 10, 46-52) en wanneer Hij eet en drinkt met de zondaars (vgl. Marc. 2, 16), zonder zich erom te bekommeren dat men Hem bejegent als een gulzigaard en drinker (vgl. Mat. 11, 19). Wij zien hoe beschikbaar Hij is, wanneer Hij een prostituee zijn voeten laat balsemen (vgl. Luc. 7, 36-50), of wanneer Hij ‘s nachts Nicodemus ontvangt (vgl. Joh. 3, 1-15). Wanneer Jezus zich op het kruis geeft, dan is dat niets anders dan het hoogtepunt van die stijl die heel zijn bestaan heeft gekenmerkt. Door dit model gefascineerd, willen wij ons tot het uiterste in de maatschappij invoegen, delen wij het leven met allen, luisteren wij naar hun zorgen, werken wij materieel en spiritueel met hen samen in hun noden, verheugen wij ons met hen die blij zijn, huilen wij met hen die huilen, en zetten wij ons, schouder aan schouder met de anderen, in voor de opbouw van een nieuwe wereld. Maar niet als een verplichting, niet als een last die ons uitput, maar als een persoonlijke keuze die ons vervult van vreugde en ons identiteit verschaft.

270. Soms voelen wij de verleiding christen te zijn, maar daarbij wel een verstandige afstand van de wonden van de Heer te bewaren. Maar Jezus wil dat wij de menselijke ellende aanraken, dat wij het lijdende lichaam van de anderen aanraken. Hij verwacht dat wij ervan afzien de persoonlijke of gemeenschappelijke uitvluchten te zoeken die het ons mogelijk maken ons op een afstand te houden van de kern van het menselijk drama, opdat wij het werkelijk aanvaarden in contact te komen met het concrete bestaan van de ander en de kracht van de tederheid leren kennen. Wanneer wij dit doen, wordt het leven voor ons steeds op een schitterende wijze complex en beleven wij de intense ervaring een volk te zijn, de ervaring tot een volk te behoren.

271. Weliswaar zijn wij in onze relatie met de wereld geroepen rekenschap af te leggen van onze hoop, maar niet als vijanden die met de vinger wijzen en veroordelen. Wij worden heel duidelijk gewaarschuwd: “verdedigt u met zachtmoedigheid en gepaste eerbied” (1 Petr. 3, 16) en “leeft voor zover het van u afhangt met alle mensen in vrede” (Rom. 12, 18). Wij worden ook aangespoord “het kwade door het goede” (Rom. 12, 21) te overwinnen, zonder moe te worden “goed te doen” (Gal. 6, 9) en zonder hoger te willen lijken, maar door “de ander hoger dan zichzelf” (Fil. 2, 3) te achten. De apostelen van de Heer stonden inderdaad “bij het hele volk in de gunst” (Hand. 2, 47; vgl. 4, 21.33; 5, 13). Het is duidelijk dat Jezus Christus ons niet wil als vorsten die op de anderen neerkijken, maar als mannen en vrouwen van het volk. Dit is niet de mening van een Paus, noch een pastorale keuze naast andere mogelijke keuzes; het zijn zulke duidelijke, directe en evidente aanwijzingen van het Woord van God dat ze geen interpretaties behoeven die hun de eigen uitdagende kracht zouden ontnemen. Laten wij ze “sine glossa”, zonder commentaar beleven. Zo zullen wij de missionaire vreugde ervaren het leven te delen met het aan God getrouwe volk, trachtend het vuur in het hart van de wereld te ontsteken.

272. De liefde voor de mensen is een geestelijke kracht die de volledige ontmoeting met God begunstigt en wel zo dat wie zijn broeder niet liefheeft, “in duisternis is” (1 Joh. 2, 11), “in het gebied van de dood is” (1 Joh. 3, 14) en “God niet kent” (1 Joh. 4, 8). Benedictus XVI heeft gezegd dat “de ogen sluiten voor de naaste ook blind voor God maakt”, 209 en dat de liefde in wezen het enige licht is dat “een donkere wereld steeds weer opnieuw verlicht en ons de moed geeft om te leven en te handelen”. 210 Laten wij daarom, wanneer wij de mystiek beleven de ander te naderen met de bedoeling zijn welzijn te zoeken, ons innerlijk verruimen om de mooiste geschenken van de Heer te ontvangen. Telkens wanneer wij een menselijk wezen in liefde ontmoeten, worden wij in staat gesteld steeds iets nieuws te ontdekken met betrekking tot God. Telkens wanneer wij onze ogen openen om de ander te herkennen, wordt het geloof meer verlicht om God te herkennen. Als gevolg hiervan kunnen wij, als wij in het geestelijk leven willen groeien, niet ervan afzien missionaris te zijn. De inzet voor de evangelisatie verrijkt de geest en het hart, hij doet geestelijke horizonten voor ons opengaan, hij maakt ons gevoeliger voor het herkennen van het werken van de Geest, hij doet ons buiten onze beperkte geestelijke schema’s treden. Tegelijkertijd ervaart een missionaris die ten volle aan zijn werk is toegewijd, het genoegen een bron te zijn die overstroomt en de ander verfrist. Alleen wie zich goed voelt bij het zoeken naar het welzijn van de naaste, wie het geluk van de ander wenst, kan missionaris zijn. Deze opening van het hart is een bron van geluk, omdat “het zaliger is te geven dan te ontvangen” (Hand. 20, 35). Men leeft niet beter door weg te vluchten van de ander, zich te verbergen, te weigeren samen te delen, als men zich verzet om te geven, als men zich opsluit in gemakzucht. Dat is niets anders dan een langzame zelfmoord.

273. De zending naar het hart van het volk is niet een deel van mijn leven of een sieraad dat ik kan afdoen, het is geen aanhangsel of één van de vele ogenblikken in mijn bestaan. Het is iets dat ik niet uit mijn wezen kan uitroeien, wil ik mijzelf niet vernietigen. Ik ben een zending op deze aarde en daarom bevind ik mij in deze wereld. Men moet erkennen dat men gebrandmerkt is door deze zending om te verlichten, zegenen, verlevendigen, opbeuren, genezen, bevrijden. Daar openbaart zich wie met hart en ziel verpleegster, wie met hart en ziel leraar, wie met hart en ziel politicus is, wie ten diepste besloten heeft er met en voor de ander te zijn. Als iemand echter een scheiding aanbrengt tussen enerzijds zijn plicht en anderzijds zijn privé-leven, dan wordt alles grijs en zal hij voortdurend erkenning zoeken of zijn eigen behoeften verdedigen. Hij zal ophouden volk te zijn.

274. Om ons leven te delen met de mensen en ons edelmoedig te geven hebben wij er behoefte aan ook te erkennen dat iedere persoon onze toewijding waardig is. Niet op grond van zijn uiterlijk, zijn capaciteiten, zijn taal, zijn mentaliteit of de voldoening die hij ons kan geven, maar omdat hij Gods werk is, zijn schepping. Hij heeft hem geschapen naar zijn beeld en hij weerspiegelt iets van zijn heerlijkheid. Ieder menselijk wezen is een voorwerp van de oneindige tederheid van de Heer en Hijzelf woont in zijn leven. Jezus Christus heeft zijn kostbaar bloed gegeven op het kruis voor die persoon. Buiten alle uiterlijkheid is ieder onmetelijk heilig en verdient ieder onze genegenheid en onze toewijding. Als ik daarom erin slaag één persoon te helpen om beter te leven, dan is dat al voldoende om de gave van mijn leven te rechtvaardigen. Het is mooi gelovig volk van God te zijn. En wij bereiken de volheid, wanneer wij de muren neerhalen en ons hart zich vult met gezichten en namen! Het mysterieuze handelen van de Verrezene en van zijn Geest

275. In hoofdstuk twee hebben wij nagedacht over het gebrek aan diepe spiritualiteit dat zich vertaalt in pessimisme, fatalisme, wantrouwen. Sommige personen wijden zich niet aan de zending, omdat zij geloven dat niets kan veranderen, en het heeft dus voor hen geen nut om zich in te spannen. Zij denken als volgt: “Waarom zou ik mij moeten beroven van mijn gemak en genoegens, als ik geen enkel belangrijk resultaat zie?” Met deze mentaliteit wordt het onmogelijk missionaris te zijn. Deze houding is nu juist een slecht excuus om opgesloten te blijven binnen gemakzucht, luiheid, onvoldane droefheid, in een egoïstische leegte. Het betreft een zelfvernietigende houding, omdat “de mens niet zonder hoop kan leven: zijn leven zou dan, veroordeeld tot onbeduidendheid, onverdraaglijk worden”. 211 Als wij denken dat de dingen niet zullen veranderen, laten wij er dan aan denken dat Jezus Christus heeft getriomfeerd over de zonde en vol van macht is. Jezus Christus leeft waarlijk. Anders, “als Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud” (1 Kor. 15, 14). Het Evangelie vertelt ons dat, wanneer de eerste leerlingen uittrokken om te prediken, “de Heer met hen meewerkte en kracht schonk aan hun woord” (Mc. 16, 20). Wij worden uitgenodigd dit te ontdekken, dit te beleven. Dit gebeurt ook vandaag. De verrezen en glorierijke Christus is de diepe bron van onze hoop en zijn hulp zal ons niet ontbreken om de zending die Hij ons toevertrouwt, te vervullen.

276. Zijn verrijzenis is niet iets van het verleden; zij bevat een levenskracht die de wereld heeft doordrongen. Waar het lijkt dat alles dood is, verschijnen overal opnieuw de kiemen van de verrijzenis. Het is een weergaloze kracht. Weliswaar lijkt het vaak dat God niet bestaat: wij zien onrecht, boosaardigheid, onverschilligheid en wreedheid, die niet minder worden. Maar het is even zo zeker dat te midden van de duisternis steeds iets nieuws begint te ontluiken, dat vroeg of laat vrucht voortbrengt. Op een vlak veld verschijnt opnieuw het leven, hardnekkig en onoverwinnelijk. Er zullen veel lelijke dingen zijn, maar het goede neigt er altijd naar te ontluiken en zich te verspreiden. Iedere dag wordt in de wereld de schoonheid opnieuw geboren, die, veranderd door de drama’s van de geschiedenis, herrijst. De waarden neigen altijd ertoe in nieuwe vormen weer te verschijnen en het menselijk leven is inderdaad vaak herboren uit situaties die onomkeerbaar leken. Dat is de kracht van de verrijzenis en iedere verkondiger van het Evangelie is een instrument van deze dynamiek.

277. Voortdurend doen zich ook nieuwe moeilijkheden voor, de ervaring van de mislukking, menselijke bekrompenheden die zoveel kwaad doen. Wij weten allen uit ervaring dat een taak soms niet de bevrediging biedt die wij hadden gewenst, de vruchten zijn schaars en de veranderingen gaan langzaam en men heeft de verleiding moe te worden. Het is echter niet hetzelfde, wanneer men uit vermoeidheid voor een ogenblik de moed laat zakken, als wanneer men deze definitief laat zakken, omdat men beheerst wordt door een chronische ontevredenheid, door een lusteloosheid die de ziel doet verdorren. Het kan gebeuren dat het hart moe wordt te strijden, omdat het uiteindelijk zichzelf zoekt in een carrièrezucht die dorst naar erkenning, applaus, beloning, functies; dan laat iemand de moed niet zakken, maar heeft hij geen strijdlust meer, ontbreekt hem de verrijzenis. Zo blijft het Evangelie, dat de mooiste boodschap is die er in deze wereld bestaat, begraven onder veel verontschuldigingen.

278. Geloof betekent ook geloven in Hem, geloven dat Hij ons werkelijk liefheeft, dat Hij leeft, dat Hij in staat is op mysterieuze wijze in te grijpen, dat Hij ons niet in de steek laat, dat Hij het goede uit het kwade haalt met zijn macht en oneindige creativiteit. Het betekent geloven dat Hij zegevierend in de geschiedenis verdergaat samen met “hen die met Hem zijn ... de geroepenen, uitverkorenen, getrouwen” (Apok. 17, 14). Wij geloven in het Evangelie, dat zegt dat het Rijk Gods reeds tegenwoordig is in de wereld en zich hier en daar ontwikkelt op verschillende wijzen: zoals het zaadje dat in een grote boom kan veranderen (vgl. Mt. 13, 31-32), zoals een handvol zuurdeeg, die een grote massa doordesemt (vgl. Mt. 13, 33) en zoals het goede zaad dat te midden van het onkruid opgroeit (vgl. Mt. 13, 24-30), en ons altijd op een aangename wijze kan verrassen. Het is aanwezig, het komt opnieuw, het vecht om opnieuw te bloeien. De verrijzenis van Christus brengt op iedere plaats kiemen van deze nieuwe wereld voort; en ook al worden zij afgesneden, zij schieten steeds weer op, omdat de verrijzenis van de Heer reeds het geheime verloop van deze geschiedenis heeft doordrongen, omdat Jezus niet tevergeefs is verrezen. Laten wij niet aan de rand van deze weg van de levende hoop blijven staan!

279. Daar wij niet altijd deze kiemen zien, hebben wij behoefte aan een innerlijke zekerheid, dat wil zeggen de overtuiging dat God kan handelen in iedere omstandigheid, ook te midden van schijnbare mislukkingen, omdat “wij deze schat in aarden potten dragen” (2 Kor. 4, 7). Deze zekerheid is wat men noemt “het gevoel voor het mysterie”. Het is het zekere weten dat wie zich uit liefde aan God aanbiedt en zich aan Hem geeft, zeker vruchtbaar zal zijn (vgl. Joh. 15, 5). Die vruchtbaarheid is vaak onzichtbaar, ongrijpbaar, kan niet worden gemeten. Iemand is zich er heel goed van bewust dat zijn leven vrucht zal dragen, maar zonder te pretenderen dat hij weet hoe, of waar, of wanneer. Hij heeft de zekerheid dat geen enkel van zijn met liefde verrichte werken verloren gaat, geen enkel van zijn oprechte zorgen voor de ander verloren gaat, geen enkele daad uit liefde voor God verloren gaat, geen enkele edelmoedige moeite verloren gaat, geen enkel pijnlijk geduld verloren gaat. Dit alles gaat door de wereld als een levenskracht. Soms komt het ons voor dat wij met onze krachtsinspanningen geen resultaat hebben bereikt, maar de zending is geen handel of een bedrijfsproject, het is evenmin een humanitaire organisatie, het is geen evenement om te tellen hoeveel mensen dankzij onze propaganda eraan hebben deelgenomen; het is iets veel diepers, dat zich aan iedere meting onttrekt. Misschien maakt de Heer gebruik van onze inzet om zegeningen uit te storten op een andere plaats in de wereld, waar wij nooit heen zullen gaan. De Heilige Geest werkt, zoals Hij wil, wanneer Hij wil en waar Hij wil; wij offeren ons op met toewijding, maar zonder de pretentie te hebben opvallende resultaten te zien. Wij weten alleen maar dat onze zelfgave noodzakelijk is. Laten wij leren te rusten in de tederheid van de armen van de Vader te midden van onze creatieve en edelmoedige toewijding. Laten wij verder gaan, laten wij ons volledig inzetten, maar laten wij Hem ook onze inspanningen vruchtbaar laten maken, zoals Hem dat goed lijkt.

280. Om het missionaire vuur levend te houden is een vastberaden vertrouwen in de Heilige Geest noodzakelijk, omdat “Hij onze zwakheid te hulp komt” (Rom. 8, 26). Maar dat edelmoedig vertrouwen moet zich voeden en daarom moeten wij Hem voortdurend aanroepen. Hij kan ons genezen van alles wat ons verzwakt in de missionaire inzet. Weliswaar kan dit vertrouwen in het onzichtbare bij ons een zeker duizelingwekkend gevoel te weeg brengen: het is als ondergaan in een zee waar wij niet weten wat wij zullen tegenkomen. Ik heb het zelf heel vaak meegemaakt. Er is echter geen grotere vrijheid dan zich te laten dragen door de Geest door ervan af te zien alles te berekenen en te controleren, en het Hem mogelijk te maken ons te verlichten, te leiden, te drijven waarheen Hij wil. Hij weet goed wat er in iedere tijd en op ieder ogenblik nodig is. Dat heet op mysterieuze wijze vruchtbaar zijn!

De missionaire kracht van de voorspraak

281. Er is een vorm van gebed die ons in het bijzonder ertoe aanzet om ons geheel in te zetten voor de evangelisatie en ons motiveert om het welzijn van de ander te zoeken: het gebed van voorspraak. Laten wij een ogenblik kijken naar het innerlijk van een grote evangelisator als de heilige Paulus om te begrijpen hoe zijn gebed was. Dat gebed was vol van personen: “altijd, bij al mijn gebeden voor u allen. En ik verricht mijn gebed met blijdschap (...), want ik draag u in mijn hart” (Fil. 1, 4-5.7). Zo ontdekken wij dat voor iemand ten beste spreken ons niet scheidt van de ware contemplatie, omdat contemplatie die de ander uitsluit, bedrog is.

282. Deze houding verandert ook in een dankzegging aan God voor de ander: “In de eerste plaats breng ik door Jezus Christus dank aan mijn God voor u allen” (Rom. 1, 8). Het betreft een voortdurende dankzegging: “Steeds weer zeg ik God dank voor zijn genade, die u in Christus Jezus is gegeven” (1 Kor. 1, 4). “Ik dank mijn God, telkens als ik u gedenk” (Fil. 1, 3). Het is geen ongelovige, negatieve blik zonder hoop, maar een geestelijke blik van diep geloof, die erkent wat God zelf in hen bewerkt. Tegelijkertijd is het de dankbaarheid die opwelt uit een hart dat werkelijk aandacht heeft voor de ander. Zo is het hart van de evangelisator, wanneer hij uit het gebed komt, edelmoediger geworden, heeft het zich bevrijd van een geïsoleerd bewustzijn en verlangt het ernaar het goede te doen en het leven met de ander te delen.

283. De grote mannen en vrouwen van God zijn grote voorsprekers geweest. De voorspraak is als een “zuurdeeg” binnen de Drie-eenheid. Het is een ingaan in de Vader en het ontdekken van nieuwe dimensies die de concrete situaties verlichten en veranderen. Wij kunnen zeggen dat het hart van God wordt geroerd door de voorspraak, maar dat Hij er in werkelijkheid op vooruitloopt. Wat wij met onze voorspraak kunnen doen, is dat zijn macht, zijn liefde en zijn trouw zich duidelijker openbaren in het volk.

II. MARIA, DE MOEDER VAN DE EVANGELISATIE

284. Samen met de Heilige Geest staat Maria altijd te midden van het volk. Zij verzamelde de leerlingen om Hem aan te roepen (Hand, 1, 14) en heeft zo de missionaire explosie mogelijk gemaakt die met Pinksteren plaatsvond. Zij is de Moeder van de evangeliserende Kerk en zonder haar kunnen wij de geest van de nieuwe evangelisatie niet ten volle begrijpen.

De gave van Jezus aan zijn volk

285. Op het kruis kon Jezus, toen Hij in zijn vlees de dramatische ontmoeting tussen de zonde van de wereld en de goddelijke barmhartigheid onderging, aan zijn voeten de troostende aanwezigheid van zijn moeder en zijn vriend zien. Op dat cruciale ogenblik zei Jezus tot Maria alvorens te verklaren dat het werk dat de Vader Hem had toevertrouwd, was volbracht: “Vrouw, zie daar uw zoon!”. Vervolgens zei Hij tot zijn geliefde vriend: “Zie daar uw moeder!” (Joh. 19, 26-27). Deze woorden van Jezus op de drempel van de dood drukken niet op de eerste plaats medelijdende bezorgdheid voor zijn moeder uit, maar zijn veeleer een openbaringsformulering die het mysterie van een bijzondere heilszending laat zien. Jezus liet ons zijn moeder als onze moeder na. Alleen na dit te hebben gedaan voelde Jezus dat “alles was volbracht” (Joh. 19, 28). Aan de voet van het kruis brengt Christus in het hoogste uur van de nieuwe schepping ons bij Maria. Hij brengt ons bij haar, omdat Hij niet wil dan wij zonder moeder op weg zijn, en het volk leest in dat moederbeeld alle mysteries van het Evangelie. Het bevalt de Heer niet dat aan zijn Kerk het vrouwelijke icoon ontbreekt. Zij die Hem met zo een groot geloof voortbracht, begeleidt ook “de overigen van haar kinderen, (...) hen namelijk die de geboden van God en het getuigenis van Jezus trouw bewaren” (Apok. 12, 17). De innige band tussen Maria, de Kerk en iedere gelovige, doordat zij op verschillende wijzen Christus voortbrengen, wordt op schitterende wijze tot uitdrukking gebracht door de zalige Isaac de Stella: “In de goddelijke geïnspireerde Schriften wordt wat in het algemeen wordt gezegd over de Kerk, maagd en moeder, in het bijzonder gezegd over de Maagd Maria (...) Men kan evenzo zeggen dat iedere gelovige ziel bruid is van het Woord van God, moeder van Christus, dochter en zuster, maagd en vruchtbare moeder [...] Christus verbleef negen maanden in de schoot van Maria, Hij zal in het tabernakel van het geloof van de Kerk blijven tot aan de voleinding der eeuwen; en in de kennis en de liefde van de gelovige ziel, in de eeuwen der eeuwen”. 212

286. Maria is degene die een grot voor dieren weet te veranderen in een huis voor Jezus, met enkele arme windsels en een overvloed aan tederheid. Zij is de kleine dienstmaagd van de Vader die overloopt van vreugde in de lofprijzing. Zij is de vriendin die er altijd op let dat de wijn niet ontbreekt in ons leven. Zij is het wier hart is doorboord door een zwaard, die alle verdriet begrijpt. Als moeder van allen is zij een teken van hoop voor de volken die barensweeën lijden, totdat de gerechtigheid ontkiemt. Zij is de missionaris die tot ons nadert om ons in het leven te begeleiden door de harten te openen voor het geloof met haar moederlijke genegenheid. Als een ware moeder gaat zij met ons mee, strijdt zij met ons en stort zij onophoudelijk de nabijheid van Gods liefde uit. Door de verschillende Mariadevoties, die over het algemeen verbonden zijn met een heiligdom, deelt zij de lotgevallen van ieder volk dat het Evangelie heeft ontvangen, en gaat zij deel uitmaken van zijn historische identiteit. Veel christelijke ouders vragen om het doopsel voor hun kinderen in een Mariaheiligdom en laten zo hun geloof zien in het moederlijke handelen van Maria, die nieuwe kinderen voor God voortbrengt. Daar, in de heiligdommen, kan men gadeslaan hoe Maria de kinderen rondom zich verenigt die met zoveel moeite als pelgrims komen om haar te zien en zich door haar te laten zien. Daar vinden zij de kracht van God om het lijden en de vermoeienissen van het leven te verdragen. Maria biedt hun, evenals Juan Diego, de liefkozing van haar moederlijke troost aan en zij zegt tot hen: “Laat je hart niet verontrust zijn (...) Ben ik niet hier, die je moeder ben?”. 213

De Ster van de nieuwe evangelisatie

287. Wij vragen aan de moeder van het levende Evangelie dat zij ten beste spreekt, opdat deze uitnodiging tot een nieuwe fase van de evangelisatie door heel de kerkgemeenschap wordt aangenomen. Zij is de vrouw van geloof, die leeft en wandelt in het geloof, 214 en “haar buitengewone pelgrimstocht van het geloof is een voortdurend referentiepunt voor de Kerk”. 215 Zij heeft zich door de Geest langs een weg van het geloof naar een bestemming van dienst en vruchtbaarheid laten leiden. Wij vestigen vandaag de blik op haar, opdat zij ons helpt allen de boodschap van het heil te verkondigen en opdat de nieuwe leerlingen ijverige verkondigers van het evangelie worden. 216 Bij deze pelgrimstocht van de evangelisatie ontbreken niet de fases van dorheid, verborgenheid en zelfs van een zekere moeite, zoals die welke Maria beleefde in de jaren van Nazareth, toen Jezus opgroeide: “Dit is het begin van het Evangelie ofwel van de goede, blijde boodschap. Maar het is niet moeilijk in dat begin een bijzondere moeite van het hart op te merken, samen met een soort nacht van het geloof (om de woorden van de heilige Johannes van het Kruis te gebruiken), als het ware een “sluier” waardoorheen men moet naderen tot de Onzichtbare en leven in innige verbondenheid met het mysterie. Het is inderdaad op deze wijze dat Maria vele jaren innig verbonden bleef met het mysterie van haar Zoon en voortging op haar geloofstocht”. 217

288. Er is een mariale stijl in de evangeliserende activiteit van de Kerk. Want telkens wanneer wij naar Maria kijken, geloven wij opnieuw in de revolutionaire kracht van de tederheid en de genegenheid. In haar zien wij dat nederigheid en tederheid geen deugden zijn van de zwakken, maar van de sterken, die het niet nodig hebben de ander slecht te behandelen om zich belangrijk te voelen. Door naar haar te kijken ontdekken wij dat zij die God prees, omdat “Hij heersers hun troon ontneemt” en “rijken heenzendt met lege handen” (vgl. Luc. 1, 52.53), dezelfde is die huiselijke warmte garandeert voor ons zoeken naar gerechtigheid. Zij is het ook die zorgzaam “al deze woorden in haar hart” bewaart “en ze bij zichzelf overweegt” (vgl. Luc. 2, 19). Maria weet de sporen van de Geest van God te herkennen in de grote gebeurtenissen en ook in die welke nauwelijks waarneembaar lijken. Zij overweegt het mysterie van God in de wereld, in de geschiedenis en in het dagelijkse leven van ieder en van allen. Zij is de biddende en werkende vrouw in Nazareth en ook Onze-Lieve-Vrouw van de onmiddellijke bereidheid, zij die uit haar dorp vertrekt om anderen “met spoed” (Luc.1, 39) te helpen. Die dynamiek van gerechtigheid en tederheid, van contemplatie en weg naar de ander is wat van haar een kerkelijk model maakt voor de evangelisatie. Wij vragen haar dat zij met haar moederlijk gebed ons helpt, opdat de Kerk een huis wordt voor velen, een moeder voor alle volken, en de geboorte van een nieuwe wereld mogelijk maakt. Het is de Verrezene die ons zegt, met een macht die ons vervult met een immens vertrouwen en vaste hoop: “Zie, Ik maak alles nieuw” (Apok. 21, 5). Laten wij vol vertrouwen met Maria verder op weg gaan naar deze belofte en zeggen wij tot haar:

Maagd en Moeder Maria,
gij die, door de Geest ertoe bewogen,
het Woord van het leven hebt ontvangen
in de diepte van uw nederig geloof,
geheel gegeven aan de Eeuwige,
help ons “ja” te zeggen
in de, meer dan ooit dwingende noodzaak
de Blijde Boodschap van Jezus te doen weerklinken.

Gij, vol van de tegenwoordigheid van Christus,
hebt Johannes de Doper vreugde gebracht,
en hem doen opspringen in de schoot van zijn moeder.
Gij hebt, opspringend van vreugde,
de wonderwerken van de Heer bezongen.
Gij die voor het kruis bleef staan
met een onwankelbaar geloof,
en de vreugdevolle troost van de verrijzenis ontving,
gij hebt de leerlingen verzameld in afwachting van de Geest,
opdat de evangeliserende Kerk geboren zou worden.

Verkrijg voor ons nu een nieuw vuur van verrezenen
om aan allen het Evangelie van het leven te brengen,
dat de dood overwint.

Geef ons de heilige durf om nieuwe wegen te zoeken,
opdat de gave van de schoonheid die niet dooft,
allen bereikt.

Gij, Maagd van het luisteren en van de contemplatie,
moeder van liefde, bruid van de eeuwige bruiloft,
spreek ten beste voor de Kerk, waarvan gij de allerpuurste icoon zijt,
opdat zij zich nooit in zichzelf opsluit en blijft stilstaan
in haar hartstocht om het Rijk te stichten.

Ster van de nieuwe evangelisatie,
help ons te stralen in het getuigenis van gemeenschap,
van dienstbaarheid, van brandend en edelmoedig geloof,
van gerechtigheid en van liefde voor de armen,
opdat de vreugde van het Evangelie
de uiteinden der aarde bereikt
en geen enkel randgebied verstoken is van zijn licht.

Moeder van het levend Evangelie,
bron van vreugde voor de kleinen,
bid voor ons.
Amen, Alleluia.

Gegeven te Rome bij Sint Pieter bij de afsluiting van het Jaar van het Geloof, 24 november, op het hoogfeest van Onze Heer Jezus Christus, Koning van het Heelal, van het jaar 2013, het eerste jaar van mijn pontificaat.

Franciscus

 

* * *

1 Paulus VI, Apostolische exhortatie Gaudete in Domino (9 mei 1975), 22: AAS 67 (1975), 297.

2 Ibid., 8: AAS 67 (1975), 292.

3 Encycl. Deus caritas est (25 december 2005), 1: AAS 98 (2006), 217.

4 5e Algemene Vergadering van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben, Document van Aparecida (31 mei 2007), 360.

5 Ibid.

6 Paulus VI, Apost. exhort. Evangelii nuntiandi (8 december 1975), 80: AAS 68 (1976), 75.

7 Cantico spirituale, 36, 10.

8 Adversus haereses, IV, c. 34, n. 1: PG pars prior, 1083: “Omnem novitatem attulit, smetipsum afferens”.

9 Paulus VI, Apost. exhort. Evangelii nuntiandi, (8 december 1975), 7: AAS 68 (1976), 9.

10 Vgl. Propositio 7.

11 Benedictus XVI, Homilie in de afsluitende mis van de 13e Algemene Gewone Vergadering van de Bisschoppensynode (20 oktober 2013): AAS 104 (2012), 890.

12 Ibid.

13 Benedictus XVI, Homilie in de heilige mis bij opening van de 5e Algemene Vergadering van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben in het heiligdom “La Aparecida” (13 mei 2007): AAS (2007), 437.

14 Encycl. Redemptoris missio (7 december 1990), 34: AAS 83 (1991), 280.

15 Ibid., 40: AAS 83 (1991), 287.

16 Ibid., 86: AAS 83 (1991), 333.

17 5e Algemene Vergadering van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben, Document van Aparecida (31 mei 2007), 548.

18 Ibid., 370.

19 Vgl. Propositio 1.

20 Johannes Paulus II, Apost. exhort. Christifideles laici (30 december 1988), 32: AAS 81 (1989), 451.

21 5e Algemene Vergadering van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Cataïben, Document van Aparecida (31 mei 2007), 201.

22 Ibid., 551.

23 Paulus VI, Encycl. Ecclesiam suam (6 augustus 1964), 10: AAS 56 (1964), 611-612,

24 Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Decreet over de oecumene Unitatis redintegratio, 6.

25 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Oceania (22 november 2001), 19: AAS 94 (2002), 390.

26 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Christifideles laici (30 december 1988), 26: AAS 81 (1989), 438.

27 Vgl. Propositio 26.

28 Vgl. Propositio 44.

29 Vgl. Propositio 26.

30 Vgl. Propositio 41.

31 Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Decr. over de pastorale zending van de bisschoppen in de Kerk Christus Dominus, 11.

32 Vgl. Benedictus XVI, Toespraak tot de deelnemers aan het Internationale Congres ter gelegenheid van de 40e verjaardag van het conciliedecreet Ad Gentes (11 maart 2006): AAS 98 (2006), 337.

33 Vgl. Propositio 42.

34 Vgl. hoofdst. 460-468; 492-502; 511-514; 536-537,

35 Encycl. Ut unum sint (25 mei 1995), 95: AAS 87 (1995), 977-978.

36 Tweede Vaticaans Pecumenisch Concilie, Dogm. const. over de Kerk Lumen gentium, 23.

37 Vgl. Johannes Paulus II, Motu proprio Apostolos suos (21 mei 1998): AAS 90 (1998), 641-658.

38 Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Decr, over de oecumene Unitatis redintegratio, 11.

39 Vgl. Summa Theologiae, I-II, q. 66, art. 4-6.

40 Summa Theologiae, I-II, q. 108, art. 1.

41 Summa Theologiae, II-II, q. 30, 4. Vgl. ibid., q. 30, art. 4, ad 1; “Wij beoefenen de eredienst jegens God met offers en uiterlijke offerandes niet in zijn voordeel, maar in dat van ons”.

42 Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Dogm. const. over de goddelijke openbaring Dei Verbum, 12.

43 Motu proprio Socialium Scientiarum (1 janurari 1994): AAS 86 (1994), 2009.

44 De heilige Thomas van Aquino onderstreepte dat veelvoudigheid en onderscheid “voortkomt uit de bedoeling van de eerste oorzaak”, hij die wilde dat “wat aan iedere zaak ontbrak om de goddelijke goedheid te vertegenwoordigen, door andere werd gecompenseerd”, omdat zijn goedheid “niet passend door één schepsel zou kunnen worden vertegenwoordigd” (Summa Theologiae I, q. 47, art. 1). Daarom hebben wij behoefte eraan de verscheidenheid van de dingen in haar veelvuldige relaties te begrijpen (vgl. Summa Theologiae, I, q. 47, art. 2, ad 1; q. 47, art. 3). Om eensgelijke redenen hebben wij behoefte eraan naar elkaar te luisteren en elkaar aan te vullen in onze gedeeltelijke perceptie van de werkelijkheid en het evangelie.

45 Johannes XXIII, Toespraak bij de plechtige opening van het Tweede Vaticaans Concilie (11 oktober 1962): AAS 54 (1962), 786: “Est enim aliud ipsum depositum Fidei, seu veritates quae veneranda doctrina nostra continentur, aliud modus, quo eadem enuntiantur”.

46 Johannes Paulus II, Encycl. Ut unum sint (25 mei 1995), 19: AAS 97 (1995), 933.

47 Summa Theologiae, I-II, q. 107, art. 4.

48 Ibid.

49 Nr. 1735.

50 Vgl. Johannes Paulus II, Apost. exhort. Familiaris consortio (22 november 1981), 34: AAS 74 (1982), 123-125.

51 Vgl. de heilige Ambrosius, De Sacramentis, IV, VI, 28: PL 16, 464: “Ik moet het altijd ontvangen, opdat het altijd mijn zonden vergeeft. Als ik voortdurend zondig, moet ik altijd een geneesmiddel hebben”; ibid., IV, V, 24: PL 16, 463: “Hij die het manna at, stierf; hij die van dit lichaam eet, zal vergiffenis krijgen van zijn zonden”; de heilige Cyrillus van Alexandrië, In Joh. Evang., IV, 2: PG 73, 584-585: “Ik heb mijzelf onderzocht en heb mij onwaardig bevonden. Tot hen die zo spreken, zeg ik: en wanneer zult u waardig zijn? Wanneer zult u dan voor Christus verschijnen? En als uw zonden u verhinderen te naderen en u nooit ophoudt te vallen - wie kent zijn zonden? - zegt de psalm - zult u dan uiteindelijk geen deelhebben aan de heiliging die levend maakt voor de eeuwigheid?”.

52 Benedictus XVI, Toespraak ter gelegenheid van de ontmoeting met de bisschoppen van Brazilië in de kathedraal van Sao Paolo (11 mei 2007), 3: AAS (2007), 428.

53 Johannes Paulus II, Postsynodale apost. exhort. Pastores dabo vobis (25 maart 1992), 10: AAS 84 (1992), 673.

54 Paulus VI, Encycl. Ecclesiam suam (6 augustus 1964), 19: AAS 56 (1964), 632.

55 De heilige Johannes Chrysostomus, De Lazaro Concio II, 6: PG 48, 992.

56 Vgl. Propositio 13.

57 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Africa (14 september 1995): AAS 88 (1996), 32-33; Id. encycl. Sollicitudo rei socialis (30 december 1987), 22: AAS 80 (1988), 539.

58 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Asia (6 november 1999), 7: AAS 92 (2000), 458.

59 Katholieke Bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten, Ministry to persons with a Homosexual Inclination: Guidelies for Pastoral Care (206, 17).

60 Bisschoppenconferentie van Frankrijk, Raad voor Gezin en Maatschappij, Élargir le mariage aux personnes de même sexe?. Ouvrons le débat! (28 september 2012).

61 Vgl. Propositio 25.

62 Italiaanse Katholieke Actie, Boodschap van de 14e Nationale Vergadering aan de Kerk en aan het land (8 mei 2011).

63 Joseph Ratzinger, Situazione attuale della fede e della teologia. Lezing uitgesproken gedurende de Ontmoeting van de Voorzitters van de Bisschoppencommissies van Latijns-Amerika voor de Geloofsleer, gehouden in Guadalajara, Mexico 1996. Gepubliceerd in L’Osservatore Romano, 1 november 1996; geciteerd in 5e Algemene Conferentie van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben, Document van Aparecida (29 juni 2007), 12.

64 Georges Bernanos, Journal d’un curé de campagne, Paris 1974, p. 135.

65 Openingstoespraak van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (11 oktober 1962), 4, 2-4: AAS 54 (1962), 789.

66 John Henry Newman, Letter of 26 January 1833, In: The Letters and Diaries of John Henry Newman, vol. III, Odford 1979, p. 204.

67 Benedictus XVI, Homilie tijdens de heilige mis ter gelegenheid van de opening van het Jaar van het Geloof (11 oktober 2012): AAS 104 (2012), 881.

68 Thomas à Kempis, De Imitatione Christi, Liber I, IX, 5L “De verbeelding van plaatsen en het veranderen ervan heeft velen bedrogen”.

69 Waardevol is het getuigenis van Theresia van Lisieux in haar relatie met de medezuster die voor haar bijzonder onaangenaam bleek, waarbij een innerlijke ervaring een doorslaggevende uitwerking heeft gehad: “Op een winteravond was ik, zoals gewoonlijk, mijn plicht aan het vervullen voor zuster Saint Pierre. Het was koud, het was nacht aan het worden... Onverwachts hoorde ik van ver het harmonieuze geluid van een muziekinstrument. Daarom stelde ik mij een goed verlichte salon voor, geheel stralend van vergulde draperieën; en in deze salon elegant geklede dames die complimenten en wereldse hoffelijkheden uitwisselden. Vervolgens richtte ik mijn blik op de arme zieke die ik steun gaf. In plaats van een melodie kon ik soms haar jammerlijk gekerm horen (...). Ik kan niet zeggen wat er in mijn ziel gebeurde. Het enige dat ik weet, is dat de Heer mijn ziel verlichtte met de stralen van de waarheid, die de duistere glinstering van de feesten van de aarde zo overtroffen dat ik niet kon geloven aan mijn geluk”: Manuscript C, 29v - 30r, in Oeuvres complètes, Paris, 1992, pp. 274-275.

70 Vgl. Propositio 8.

71 Henry De Lubac, Méditation sur l’Église, Paris, 1968, p. 321.

72 Pauselijke Raad Iustitia et Pax, Compendium van de Sociale Leer van de Kerk, 295.

73 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Christifideles laici (30 december 1988), 51: AAS 81 (1989), 493.

74 Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring Inter insigniores, over de kwestie van de toelating van de vrouw tot het ambtelijk priesterschap (15 oktober 1976), VI: AAS 68 (1977), 115, geciteerd in: Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort., Christifideles laici (30 december 1988), 51 (noot 190): AAS 81 (1989), 493.

75 Johannes Paulus II, Apost. brief Mulieris dignitatem (15 augustus 1988), 27: AAS 80 (1988), 1718.

76 Vgl. Propositio 51.

77 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Asia (6 november 1999), 19: AAS (2000), 478.

78 Ibid., 2: AAS 92 (2000), 451.

79 Vgl. Propositio 4.

80 Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Dogm.const. over de Kerk Lumen gentium, 1.

81 Meditatie gedurende de eerste Algemene bijeenkomst van de 13e Gewone Algemene Vergadering van de Bisschoppensynode (8 oktober 2012): AAS 104 (2012), 897.

82 Vgl. Propositio 6; Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Past. const. over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes, 22.

83 Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Dogm. const. over de Kerk Lumen gentium, 9.

84 Vgl. 3e Algemene Conferentie van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben, Document van Puebla (23 maart 1979), 386-387.

85 Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Past. const. over de Kerk in de wereld van deze tijd Gaudium et spes, 36.

86 Ibid., 25.

87 Ibid., 53.

88 Johannes Paulus II, Apost. brief Novo millennio ineunte (6 januari 2001), 40: AAS 93 (2001), 294-295.

89 Ibid. 40: AAS 93 (2001), 295.

90 Johannes Paulus II, Encycl. Redemptoris missio (7 december 1990), 52: AAS 83 (1991), 299. Vgl. Apost. exhort. Catechesi Tradendae (16 oktober 1979), 53: AAS 71 (1979), 1321.

91 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Oceania (22 november 2001), 16: AAS 94 (2002), 384.

92 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Africa (14 september 1995), 61: AAS 88 (1996), 39.

93 Vgl. de heilige Thomas van Aquino, Summa Theologiae, I, q. 39, art. 8, cons. 2: “Als men de Heilige Geest uitsluit, die de band is tussen beiden, kan men de eendracht van de eenheid tussen de Vader en de Zoon niet begrijpen”; ibid. I, q. 37, art. 1, ad 3.

94 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Oceania (22 november 2001), 17: AAS 94 (2002), 385.

95 Vgl. Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Asia (6 november 1999), 20: AAS 92 (2000), 478-482.

96 Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Dogm. const. over de Kerk Lumen gentium, 12.

97 Johannes Paulus II, Encycl. Fides et ratio (14 september 1998), 71: AAS 91 (1999), 60.

98 3e Algemene Conferentie van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben, Document van Puebla (23 maart 1979), 450; vgl. 5e Algemene Conferentie van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben, Document van Aparecida (29 juni 2007), 264.

99 Vgl. Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Asia (6 november 1999), 21: AAS 92 (2000), 482-484.

100 Nr. 48: AAS 68 (1976), 38.

101 Ibid.

102 Toespraak gedurende de Openingszitting van de 5e Algemene Conferentie van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben (13 mei 2007), 1: AAS 99 (2007), 446-447.

103 5e Algemene Conferentie van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben (20 juni 2007), 262.

104 Ibid., 263.

105 Vgl. de heilige Thomas van Aquino, Summa Theologiae II-II, q. 2, art. 2.

106 5e Algemene Conferentie van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben, Document van Aparecida (29 juni2007), 264.

107 Ibid.

108 Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Dogm. const. over de Kerk Lumen gentium, 12.

109 Vgl. Propositio 17.

110 Vgl. Propositio 30.

111 Vgl. Propositio 27.

112 Johannes Paulus II, Apost. brief Dies Domini (31 mei 1998), 41: AAS 90 (1998), 738-739.

113 Paulus VI, Apost. exhort. Evangelii nuntiandi (8 december 1975), 78: AAS 68 (1976), 71.

114 Ibid.

115 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Pastores dabo vobis (25 maart 1992), 26: AAS 84 (1992), 698.

116 Ibid., 25: AAS 84 (1992), 696.

117 De heilige Thomas van Aquino, Summa Theologiae, II-II, q. 188, art. 6.

118 Paulus VI, Apost. exhort. Evangelii nuntiandi (8 december 1975), 76: AAS 68 (1976), 68.

119 Ibid., 75: AAS 68 (1976), 65.

120 Ibid., 63: AAS 68 (1976), 53.

121 Ibid. 43: AAS 68 (1976), 33.

122 Ibid.

123 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhortatie Pastores dabo vobis (25 maart 1992), 10: AAS 84 (1992), 672.

124 Paulus VI, Apost. exhort. Evangelii nuntiandi (8 december 1975), 40: AAS 68 (1976), 31.

125 Ibid., 43: AAS 68 (1976), 33.

126 Vgl. Propositio 9.

127 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Pastores dabo vobis (25 maart 1992), 26: AAS 84 (1992), 698.

128 Vgl. Propositio 38.

129 Vgl. Propositio 20.

130 Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Decr. over de publiciteitsmedia Inter merifica, 6.

131 Vgl. De musica, VI, XIII, 38: PL 32, 1183-1184; Conf., IV, XIII, 20: PL 32, 701.

132 Benedictus XVI, Toespraak ter gelegenheid van de vertoning van de documentaire “Arte e fede - via pulchritudinis” (25 oktober 2012): L’Osservatore Romano (27 oktober 2012), p. 7.

133 Summa Theologiae, I-II, q. 65, art. 3, ad 2: “propter aliquas dispositiones contrarias”.

134 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Asia (6 november 1999): 20: AAS 92 (2000), 481.

135 Benedictus XVI, Postsyn. apost. exhort. Verbum Domini (30 september 2010), 1: AAS 102 (2010), 682.

136 Vgl. Propositio 11.

137 Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Dogm. const. over de goddelijke openbaring Dei Verbum, 21-22.

138 Vgl. Benedictus XVI, Postsyn. apost. exhort. Verbum Domini (30 september 2010), 86-87: AAS 102 (2010), 757-760.

139 Benedictus XVI, Meditatie gedurende de eerste Algemene bijeenkomst van de 13e Algemene Vergadering van de Bisschoppensynode (8 oktober 2012): AAS 104 (2012), 896.

140 Paulus VI, Apost. exhort. Evangelii nuntiandi (8 december 1975), 17: AAS 68 (1976), 17.

141 Johannes Paulus II, Angelus met gehandicapten in de kathedraal van Osnabrück [6 november 1980]: Insegnamenti III/2 [1980], 1232.

142 Pauselijke Raad “Iustitia et Pax”, Compendium van de Sociale Leer van de Kerk, 52.

143 Johannes Paulus II, Algemene audiëntie [24 april 1991]: Insegnamenti XIV/1 [1991], 856.

144 Benedictus XVI, Apost. brief in de vorm van een Motu prorio Intima Ecclesiase natura (11 november 2012): AAS 104 (2012), 996.

145 Encycl. Populorum progressio (26 maart 1967), 14: AAS (1967), 264.

146 Paulus VI, Apost. exhort. Evangelii nuntiandi (8 december 1975), 29: AAS 68 (1976), 25.

147 5e Algemene Conferentie van het episcopaat van Latijns-Amerika en de Caraïben, Document van Aparecida (29 juni 2007), 380.

148 Pauselijke Raad Iustitia et Pax, Compendium van de Sociale Leer van de Kerk, 9.

149 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in America (22 januari 1999), 27: AAS 91 (1999), 762.

150 Benedictus XVI, Encycl. Deus caritas est (25 december 2005), 28: AAS 98 (2006), 239-240.

151 Pauselijke Raad Iustitia et Pax, Compendium van de Sociale Leer van de Kerk, 12.

152 Apost. brief Octogesima adveniens (14 mei 1971), 4: AAS 63 (1971), 403.

153 Congregatie voor de Geloofsleer, Instrument Libertatis nuntius (6 augustus 1984), XI, 1: AAS 76 (1984), 903.

154 Pauselijke Raad “Iustitia et Pax”, Compendium van de Sociale Leer van de Kerk, 157.

155 Paulus VI, Apost. brief Octogesima adveniens, 23 (14 mei 1971): AAS 63 (1971), 418.

156 Paulus VI, Encycl. Populorum progressio (26 maart 1967), 65: AAS 59 (1967), 289.

157 Ibid., 15: AAS 59 (1967), 265.

158 Nationale Bisschoppenconferentie van Brazilië, Exigências evangélicas e eticas de superaçâo da miséria e da fome (april 2002), Inleiding, 2.

159 Johannes XXIII, Encycl. Mater et Magistra (15 mei 1961), 3: AAS 53 (1961), 402.

160 De heilige Augustinus, De catechizandis rudibus. I, XIV, 22: PL 40, 327.

161 Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie Libertatis nuntius (6 augustus 1984), XI, 18: AAS (1984), 907-908.

162 Johannes Paulus II, Encycl. Centesimus annus (1 mei 1991), 41: AAS 83 (1991), 844-845.

163 Johannes Paulus II, Homilie gedurende de mis voor de evangelisatie van de volken in Santo Domingo (11 oktober 1984) 5: AAS 77 (1985) 385.

164 Johannes Paulus II, Encycl. Sollicitudo rei socialis (30 december 1987), 42: AAS 80 (1988), 572.

165 Benedictus XVI, Toespraak bij de Openingszitting van de 5e Algemene Conferentie van het Latijns-Amerikaans Episcopaat en van de Caraïben (13 mei 2007), 3: AAS 99 (2007), 450.

166 De heilige Thomas van Aquino, Summa Theologiae, II-II, q. 27, art. 2.

167 Ibid., I-II, q. 110, art. 1.

168 Ibid., I-II, q. 26, art. 3.

169 Johannes Paulus II, Apost. brief Novo millennio ineunte (6 januari 2001), 50: AAS 93 (2001), 303.

170 Ibid.

171 Vgl. Propositio 45.

172 Congregatie voor de Geloofskeer, Instrument Libertatis nuntius (6 augustus 1984), XI, 18: AAS 76 (1984), 908.

173 Dit houdt in “de structurele oorzaken van de disfuncties van de wereldeconomie elimineren”: Benedictus XVI, Toespraak tot het Corps Diplomatique (8 januari 2007): AAS 99 (2007), 73.

174 Vgl. Commission sociale des évêques de France, Verklaring Réhabiliter la politique (17 februari 1999); Pius XI, Boodschap, 18 december 1927.

175 Benedictus XVI, Encycl. Caritas in veritate (29 juni 2009), 2: AAS 101 (2009), 642.

176 Johannes Paulus II, Postsyn. apost. exhort. Christifideles laici (30 december 1988), 37: AAS 81 (1989), 461.

177 Vgl. Propositio 56.

178 Katholieke Bisschoppenconferentie van de Filippijnen, Pastorale brief What is happening to our Beautiful Land? (29 januari 1988).

179 Paulus VI, Encycl. Populorum progressio (26 maart 1967), 76: AAS 59 (1967), 294-295.

180 Katholieke Bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten, Pastorale brief Forming Consciences for Faithful Citizenship (november 2007), 3.

181 Pauselijke Raad Iustitia et Pax, Compendium van de Sociale Leer van de Kerk, 161.

182 Das Ende der Neuzeit, Würzburg, 1965, 30-31.

183 Vgl. I. Quiles, S.I., Filosofia de la educacón personalista, Buenos Aires, 1981, 46-53.

184 Permanent comité van de Nationale Bisschoppenconferentie van Kongo, Message sur la situation sécuritaire dans le pays (5 december 2012), 11.

185 Vgl. Plato, Gorgias, 465.

186 Benedictus XVI, Toespraak tot de Romeinse Curie (21 december 2012): AAS 105 (2006), 51.

187 Vgl. Propositio 14.

188 Vgl. Catechismus van de Katholieke Kerk, 1910; Pauselijke Raad Iustitia et Pax, Compendium van de Sociale Leer van de Kerk, 168.

189 Vgl. Propositio 54.

190 Johannes Paulus II, Encycl. Fides et ratio (14 september 1998), 88: AAS 91 (1999), 74.

191 De heilige Thomas van Aquino, Summa contra Gentiles, I, VII; vgl. Johannes Paulus II, Encycl. Fides et ratio (14 september 1998), 43: AAS 91 (1999), 39.

192 Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Decr. over de oecumene Unitatis redintegratio, 4.

193 Vgl. Propositio 52.

194 Katholieke Bisschoppenconferentie van India, Slotverklaring van de 30e Algemene vergadering: The Church’s Role for a better India (8 maart 2012), 8.9.

195 Katholieke Bisschoppenconferentie van India, Slotverklaring van de 30e Algemene Vergadering; The Church’s Role for a better India (8 maart 2012), 8.9.

196 Johannes Paulus II, Encycl. Redemptoris missio (7 december 1990), 56: AAS 83 (1991), 304.

197 Vgl. Benedictus XVI, Toespraak tot de Romeinse Curie (21 december 2012): AAS 105 (2006), 51.

198 Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Dogm. const. over de Kerk Lumen gentium, 16.

199 Internationale Theologencommissie, Il cristianesimo e le religioni (1996), 72: Ench. Vat. 15, nr. 1061.

200 Ibid.

201 Vgl. ibid., 81-87: Ench. Vat. 16, nr. 1070-1076.

202 Vgl. Propositio 16.

203 Benedictus XVI, Postsyn. apost. exhort. Ecclesia in Medio Oriente (14 september 2012), 26: AAS 104 (2012), 762.

204 Propositio 55.

205 Vgl. Prepositio 36.

206 Johannes Paulus II, Apost. brief Novo millennio ineunte (6 januari 2001), 52: AAS 93 (2001), 304.

207 Vgl. V. M. Fernández, “Espiritualidad para la esperanza activa”. Opening van het Nationaal Congres over de Sociale Leer van de Kerk, Rosario (Argentina), 2011: UCActualidad 142 (2011), 16.

208 Johannes Paulus II, Encycl. Redemptoris missio (7 december 1990), 45: AAS 83 (1991), 292.

209 Benedictus XVI, Encycl. Deus caritas est (25 december 2005), 16: AAS 98 (2006), 230.

210 Ibid., 39: AAS 98 (2006), 250.

211 2e Bijzondere Vergadering voor Europa van de Bisschoppensynode, Messaggio finale, 1: L’Osservatore Romano (23 oktober 1999), 5.

212 Isaac de Stella, Sermo 51: PL 194, 1863.1865.

213 Nican Mopohua, 118-119.

214 Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Dogm. const. over de Kerk Lumen gentium, hoofdst. VIII, 52-69.

215 Johannes Paulus II, Encycl. Redemptoris Mater (25 maart 1987), 6: AAS 79 (1987), 366.

216 Vgl. Propositio 58.

217 Johannes Paulus II, Encycl. Redemptoris Mater (25 maart 1987), 17: AAS 79 (1987), 381.

 



Copyright © Dicastero per la Comunicazione - Libreria Editrice Vaticana